EN HET EIND IS EEN STEEN IN RENESSE



INLEIDING


U krijgt in dit hoofdstuk een verhaal te lezen uit het weekblad De Zwerver. Weekblad der GOIWN en LO-LKP-Stichting. GOIWN betekent Gemeenschap Oud Illegale Werkers Nederland. De LO.-LKP.-Stichting staat voor Landelijke Org. voor Hulp aan Onderduikers * Landelijke Knokploegen. Je kunt de weekbladen De Zwerver vinden op lo-lkp.nl



Het eerste jaar 1945 heette het blad Mededelingen van het Centraal Bureau LO en Afwikkelingsbureau LKP. Vanaf 1946 heette het De Zwerver. Het was vooral in de jaren 1945-1949 gevuld met artikelen die verband hielden met de oorlog: verhalen, In Memoriams, Adviezen enz. Het laatste nummer was van december 1949, met slot- en dankwoorden.


Het verhaal 'En het eind is een steen in Renesse' is geschreven door Kees Bauer. Hij heeft als journalist vrij kort na de oorlog een aantal boeken en verhalen geschreven over bijzondere gebeurtenissen, zoals de ontsnapping uit de bunker van kamp Amersfoort. Ook een groot artikel in Het Grote Gebod deel 2 over KP Utrecht en Betuwe. Hij was voorheen adjunct-hoofdredacteur van Elseviers Weekblad van 1959-1965. Van 1968-1978 was hij hoofdredacteur van het weekblad Accent. Uit dat blad leest u het grondige artikel van Lars Anderson uit 1969 in hoofdstuk 11.

Het verhaal van Kees Bauer verscheen in de nummers 47 tm 50 van De Zwerver, van 26 november 1948 tot en met 17 december 1948. Omdat Kees Bauer de leiding had van het weekblad Accent, leek het mij hier de beste plaats voor dit verhaal uit De Zwerver, dat Kees Bauer twintig jaar eerder publiceerde.

Kees Bauer heeft in 1948 een bijzonder verhaal geschreven. Hij heeft grondig studie gemaakt van de toen aanwezige bronnen. Het proces-verbaal van Christiaan Wisse (zie hoofdstuk F01, F02, de verslagen van Hindrik Minkema (zie hoofdstukken D en E), in ieder geval. Hij laat ook in het midden wat op bepaalde plaatsen precies is gebeurd, omdat we daarvan geen getuigenverslagen hebben.

Op een paar plaatsen verschil ik met Bauer van mening. Als hij het verslag van Bernard Black, zie hoofdstuk I, had gelezen, zou hij weten dat de eerste verzetsman die het vuur opende Menke van der Beek is geweest.

Belangrijker is de noodzaak van de overtocht voor de drie geallieerde militairen. Daar maakt Wisse melding van. Zie zijn hoofdstuk S. Het bevel van de Duitsers dat alle mannen op het eiland tussen de 17 en de 40 zich moesten melden voor de Duitse Arbeidsdienst, had tot gevolg, dat er niet meer voor de drie ondergedoken militairen op het eiland kon worden gezorgd. De verzorgers waren onder de 40 jaar. Die moesten naar Duitsland of zelf onderduiken. Hoe kom je dat aan voedsel? Voedselbonnen had je niet, dus ook geen brood enz.

Wisse vraagt aan Minkema of hij met de geallieerden contact wil opnemen met de vraag of zij de drie militairen willen komen halen per schip. Daarop wordt positief gereageerd. Van geallieerde zijde wordt gevraagd: komen jullie, Menke van de Beek en Christiaan Wisse dan ook mee? Dat opende de deur om ook voor anderen te vragen of die mee mochten. Dit gegeven vind ik van groot belang voor het begrijpen van de situatie in begin december 1944 en voor de noodzaak van de overtocht.



Hieronder volgt nu het verhaal in duidelijke letters. Bovendien mooi van taal. Kees Bauer is zelf naar Schouwen-Duiveland getogen om de sfeer te proeven. Een verhaal of verslag dat ik graag een plaatsje geef op mijn website.

EN HET EIND IS EEN STEEN IN RENESSE


Een historisch verhaal van Schouwen-Duiveland door Kees Bauer


De Zwerver nov en dec 1948

1.

Gisteren, in de middag, bracht de veerboot mij van Goes naar Zierikzee. De zon scheen en het water van de OosterSchelde had een diep-blauwe kleur. Er stond een straffe wind, die de boot bij tijd en wijle flink deed deinen. In de kajuit was het warm. Op een bank voor het raam stond een klein meisje, dat telkens: "Kijk eens, pappie ... ", riep. Ik keek naar haar, maar ik zag haar niet. Ik dacht aan de mannen, die ik ontmoeten zou en die mij zouden vertellen van die dag in December 1944. Zo dommelde ik in. Toen er een tros tegen het dek sloeg en een paar kettingen rammelden, werd ik weer wakker. Ik zag, dat we in de haven van Zierikzee waren. Tussen de andere passagiers schuifelde ik over de loopplank. Bij een lege autobus stond een chauffeur, die mij vertelde, dat hij pas over twee uur naar Haamstede ging.

Ik liep Zierikzee in, doelloos; misschien zou ik ergens een kop koffie kunnen drinken. Hoe moet dit stadje zijn, als 's winters een snijdende oostenwind over zijn begroeide wallen fluit? Nu, nu een schrale herfstwind door de nauwe straten veegde, waren er slechts enkele mensen, die snel liepen, alsof ze zo spoedig mogelijk thuis wilden zijn. Voor een café stond - vreemd en eenzaam als ikzelf - een grote, glanzende luxe wagen met de provincieletter A: Groningen; maar er was geen eigenaar. Ik deed de deur van het café open: een grote, kale vloer van planken, waarop een hamer, een zaag en een schaaf lagen; maar er was geen timmerman. Ik ging weer naar buiten en dwaalde verder, voorbij de reusachtige, alleenstaande toren, die nooit is afgebouwd; langs de poorten, die honderden jaren geleden de stad hadden afgesloten en tussen welker muren de tijd is stil blijven staan. Toen begon het te regenen, een koude regen, die door de wind in mijn gezicht geslagen werd.

De deurbel van het "Hotel-café-restaurant", dat ik binnenvluchtte, rinkelde hol in de verlaten ruimte. Voor een schouw stonden een paar imitatie-oudhollandse stoelen. De vloer was roodbetegeld en het aarzelend geluid van mijn voetstappen bleef als een vraag in de stilte hangen. Tegen de ruiten sloeg de regen. Ik dronk er een kop koffie en nog een. Ik liet mij vertellen, hoeveel eeuwen oud Zierikzee is en door hoeveel mensen het in de afgelopen zomer bezocht werd. Toen de stem sprak van hotelruimte en verbouwingen, hoorde ik het wel, maar ik luisterde er niet naar. Ik dacht aan wat die mannen mij vanavond vertellen zouden; misschien niets nieuws, want ik had in een proces-verbaal de geschiedenis vele malen herlezen.

Maar toen zat ik op mijn kamer in Amsterdam en nu was ik in Zeeland, op Schouwen-Duiveland, het eiland, waar het gebeurd was. En het scheen, of alles mij nu veel nader stond. Kwam het door de wijde, grijze najaarslucht boven dit vlakke land, dat zich onmiddellijk achter het kreupelhout en de bomen op de wallen, wijd en open uitstrekt? Ik weet het nog niet, ik weet alleen, dat ik toen in Zierikzee al veel werkelijker zag, wat uit het ambtelijke proces-verbaal vreemd en onwezenlijk voor mij was gaan leven en wat enkele uren later, uit de verwarde verhalen en opmerkingen van een paar mannen, voor mij zou rijzen als een monument van geloof en trouw, van taaie volharding en een bijna wanhopige moed, maar ook als de geschiedenis van een nameloos leed.

Later zat ik in de bus naar Haamstede. Het regende niet meer en over het eiland scheen zo nu en dan nog de zon. Ik weet niet meer hoelang we reden. Soms gingen we voorbij een dorp, dat als een verzameling huizen, samengeschoven door een reusachtige hand, om een kerk was gedrongen. Soms stopte de bus even. Langzamerhand veranderde de streek en toen de bus stilhield in een dorp voor een kleine kerk, omringd door bomen, vroeg ik, of ik in Haamstede was. "Neen", zei iemand, "dit is pas Renesse". Renesse, dit was dus Renesse. Hier was het gebeurd, bijna drie jaren geleden. Drie jaren zijn lang, oneindig lang, voor wie iets moet missen, maar voor de gedachte zijn ze slechts een ogenblik.

Ik wist toen nog niet, waar het gebeurd was, maar Renesse is niet groot. Ze konden hier gelopen hebben, op deze weg, of daar achter de kerk. We reden verder over een brede, nieuwe straatweg. Achter de kleine ruitjes van de bus trilde het landschap voorbij. Het was er anders dan bij Zierikzee, niet zo vlak en open. Maar ik zag het niet; ik dacht aan Duitse soldatenlaarzen voor de kerk in Renesse en aan de namen van tien Zeeuwen.

Buiten vervaalde het laatste zonlicht tot een vreemd en donker grijs. Ik stapte uit en liep een straat in. Het was er stil, maar ergens waren nog twee mannen aan het werk. Ik vroeg hun een naam en zij wezen mij een huis. Daar ging ik binnen, maar ik had het onzekere gevoel van iemand, die moet spreken over dingen, die hij niet kent; waarvan hij alleen weet, dat zij slechts in een zwijgen intens kunnen worden beleefd. Dat gevoel bleef, toen ik in de huiskamer zat en die man aan de andere kant van de tafel mij vroeg, hoe ik het beschrijven zou. Dat wist ik, daarover was ik het met mezelf al eens geworden: niet sensationeel, niet als het zoveelste gruwelverhaal van germaanse wreedheden; eenvoudig en strak van lijn moest het worden, historisch volkomen verantwoord.

Ik was hier gekomen om de details te vernemen van een geschiedenis, die ik in grote lijnen kende. - De man tegenover mij knikte instemmend. Eenvoudig en helder moest het worden, ja, èn getuigend van een innerlijke kracht, die de mannen dreef tot de daden, waarvoor de Duitsers hen tenslotte naar Renesse voerden; getuigend van het feit, dat deze mannen geen avonturiers waren, dat zij streden voor dezelfde vrijheid als de Engelsen aan de overkant van de OosterSchelde. Er kwam een bittere toon in de stem van die man. Op dat ogenblik dacht ik, dat het de stille verwijten waren van iemand, die een man of een zoon, een broer of een vriend verloren heeft en die vraagt naar het waarom en waartoe. Nu weet ik meer; ik heb diezelfde toon in de verhalen van de andere mannen gehoord. Ze lachten erbij - een man huilt niet als hij zijn bitterste ervaringen vertelt -, maar die lach was wrang en schrijnend tussen de woorden, die daarvoor gesproken waren.

Woorden, waaruit het verhaal groeide van een stille, verbeten strijd op een bijna geheel geïnundeerd eiland. Een strijd, heroïsch, maar tegen een achtergrond van diep-menselijke teleurstellingen en fouten. Maar die geschiedenis kende ik nog niet, toen ik tegenover die man aan de tafel zat. Toen had ik alleen een paar rapporten gelezen en een proces-verbaal en dacht ik, dat het aanwezig zijn op dit eiland zou aanvullen, wat ik na het lezen van die rapporten nog miste; de vrije lucht boven de Zeeuwse eilanden, boven Schouwen-Duiveland, waar oude stadjes liggen als Zierikzee en kleine dorpen, die Renesse en Haamstede en Burgh heten. Hier was het gebeurd, onder deze wijde hemel hadden die mannen gevochten en voor de vrijheid van dit lage land waren zij gestorven.

Later op de avond zat ik aan een kleine tafel. Vóór mij vijf mannen. Eén daarvan vertelde de oude geschiedenis van het ontstaan van het verzet: een predikant, die omstreeks 1940-1941 het lijdelijk verzet propageerde; een arrestatie, die het contact weer verbrak; de urenlange discussies, die gehouden werden - want het verzet mocht niet gedreven worden door een zucht naar avontuur, het was een zaak van het geweten. Tot zich eindelijk uit alle onzekerheden en twijfelvragen een positieve houding losmaakte: verzet, verzet tot het uiterste, verzet, omdat er geen andere mogelijkheid was.

Zo kwamen dan in 1942 de eerste onderduikers op het eiland en de organisatie van dat onderduikerswerk zat van meet af aan goed in elkaar. Voorzichtigheid was geboden, want Schouwen-Duiveland is een klein eiland en de mensen praten er graag; doch daar stond weer tegenover, dat het personeel van de distributiedienst graag zijn medewerking verleende. Maar in de duinen bouwden de Duitsers hun bunkers en in Maart 1944 werd het grootste gedeelte van het eiland onder water gezet. De bewoners van het geïnundeerde gebied kregen opdracht vóór 15 Maart te vertrekken. Zij die bleven, moesten een verblijfsvergunning hebben, terwijl het betreden van het eiland zonder schriftelijke toestemming verboden was. Dit betekende het einde van het LO-werk op Schouwen-Duiveland.

Maar op het kleine stukje grond, dat drooggebleven was, zou nog een verbitterde strijd gestreden worden. Verbitterd, omdat er een handvol mannen zich verzette, zonder dat zij een uitweg hadden om te vluchten, geen trein of auto, die hen ingeval van nood veilig naar een duikadres, ver weg, zou vervoeren. Er kwam een kaart van Zeeland op tafel. Kijk - en de punt van een potlood bestreek het eiland - alles stond bijna onder water. Alleen deze hoek was droog - en het potlood maakte een snelle beweging langs de binnenkant van de duinen -. Hier, Burgh, Haamstede en Renesse lagen, zo dicht bij de duinen, te hoog voor het water. Brouwershaven was ook droog. Dan was er een weg over de dijk naar Zierikzee, dat slechts gedeeltelijk ontruimd was, evenals Bruinisse.

Zo was de situatie, toen de Moffen de boel onder water hadden gezet. Ja", zei de man naast mij, "ja, het begon met de Armenen", en hij keek naar zijn vriend als vroeg hij om een bevestiging. Zo begon het verhaal, dat ik hoorde en combineerde met de enkele gegevens, die ik al kende. Het begon met die Armenen. Ze waren krijgsgevangen gemaakt en gedwongen om dienst te nemen in het Duitse leger. Maar het uniform waarborgde geenszins de aanwezigheid van een Duitse geest. De geweldige hoogvlakten en de bergen van hun geboorteland lieten zich niet vangen in het germaanse feldgrau: zij gingen saboteren; misschien niet allen, doch er was een zeker organisatorisch verband tussen hen, die met ongeduld het ogenblik verbeidden, waarop zij hun karabijnen en handgranaten zouden kunnen keren tegen hen, die zich hun meesters waanden.

Elke beweging heeft haar leider; hier, onder de Armenen, die op Schouwen-Duiveland een gedeelte van de bunkers in de duinen bevolkten, heette hij Sjoeran. Hij was een Russische vlieger, die door de Duitsers werd neergeschoten en in het vijandelijke leger zijn eigen landgenoten als officier commandeerde. Reeds vóór hij op Schouwen-Duiveland kwam had hij in Utrecht, Amsterdam en Bergen op Zoom sabotage gepleegd. Hij stond in verbinding met Nederlandse illegalen in Utrecht, die hem een aantal zilveren kwartjes toezonden. Deze kwartjes waren aan één zijde gemerkt met een T. Zij werden uitgedeeld onder de mannen, die bereid waren met hem samen te werken in een beweging, die zich zou moeten uitbreiden over alle Russen in het Duitse leger, opdat ééns de dag zou komen.

Maar zij zouden met de Hollanders moeten samenwerken, dat begreep Sjoeran wel. Hij zou het maar eens met die twee Hollandse chauffeurs proberen. Hij had juist hen uitgekozen, omdat hij aan de zuster van één van hen - het meisje werkte op het vliegveld - gevraagd had, of zij geen Hollandse mannen kende, die tegen de Duitsers zouden willen vechten. Zij dacht aan haar broer en zei: ja. Zij beschreef Sjoeran de auto, waarin haar broer reed en op een dag hield Sjoeran die auto aan. Er zaten twee mannen in. "Ben jij Piet?", vroeg Sjoeran, "en werkt jouw zuster op het vliegveld?" Dat was waar. "Kunnen jullie goed met de Duitsers opschieten?" vroeg hij verder.

Dat was niet waar en zo begon het. Sjoeran vertelde hun, dat hij van plan was om de Duitsers op het eiland aan te vallen met een aantal vertrouwde Armeense soldaten. De tijd was daar nu nog niet rijp voor - het zal omstreeks Mei of Juni 1944 geweest zijn -, maar het was nodig om nu al voorbereidingen te treffen. Die voorbereidingen werden getroffen. Sjoeran stal van de Duitsers wapens, die hij aan Piet en Jacob overgaf en deze twee mannen zaten al spoedig tot over hun oren in het complot. Hun positie als chauffeur verschafte hun grote voordelen, zoals het gebruik van een vrachtwagen, waarvoor ze eigenhandig de Fahrbefehle schreven. Intussen hielden de Armenen, die geen half werk deden, nachtelijke oefeningen, waarbij zij kalmweg doordrongen tot in Haamstede. Die oefeningen strekten zich zover uit, dat zij met scherp schoten op Duitsers, die slechts konden gissen naar de identiteit van hun aanvallers: Engelsen of Partisanen. Terwijl de Armenen zich na zo'n nachtelijke oefening voldaan en onopgemerkt in hun bunkers terugtrokken.

Sjoeran was ervan overtuigd, dat er een dag zou komen, waarop hij in een snelle opstand de Duitse bezetting van het eiland zou overrompelen. Het voordeel van de verrassing was aan zijn kant en dat zou een tegenwicht vormen voor zijn numerieke minderheid. Op dat ogenblik zouden Piet en Jacob, bijgestaan door de medewerkers, die zij om zich heen zouden verzamelen, alle telefoonverbindingen doorsnijden en de wegen naar Schouwen afzetten. Zo was het veldtochtsplan van Sjoeran. Het liep anders. Het verzet op het eiland was niet begonnen bij Piet en Jacob.

De inundaties mochten de LO zo goed als uitgeschakeld hebben, wat spionage betrof bleef er werk genoeg aan de winkel. De Duitsers hadden in de duinen geweldige versterkingen aangelegd en zwaar geschut opgesteld. De inlichtingen, die daarover verstrekt konden worden, zouden van groot belang kunnen zijn voor de geallieerde oorlogvoering. Misschien hebben contacten op het vaste land in die richting geleid, misschien ook is één van de eerste vormen van verzet op het eiland bewaard gebleven: in ieder geval werkten deze mannen onder de verzamelnaam OD en dit is zo gebleven tot de bevrijding.

2.

De zomer van 1944 ging voorbij, September kwam. De wilde roes van een naderende bevrijding deelde zich ook aan Schouwen-Duiveland mee. Namen! Brussel! Antwerpen! Breda! Nu zou het ergste spoedig voorbij zijn. Maar bij de Provinciale Zeelandse Electriciteits-Maatschappij wist men wel beter. Door middel van de bedrijfstelefoon stond men daar in verbinding met Roosendaal en deze plaats was op haar beurt weer verbonden met Breda. Breda was niet bevrijd en spoedig was het handjevol Nederlanders in Zierikzee beter met dit feit op de hoogte dan de Duitsers. Breda was niet bevrijd en Zeeland nog lang niet. De Zeeuwse Leeuw zou zich een gehele winter lang nog ten dode toe moeten vermoeien in een verbeten worsteling.

Maar die bedrijfstelefoon van de P.Z.E.M. zou intact blijven, maandenlang, tot in Januari 1945 de verbinding met de geallieerden verbroken werd: de toestand was toen onhoudbaar. Maar Zierikzee had in de maanden die daaraan voorafgingen reeds gegevens van onschatbaar belang aan de geallieerden kunnen doorgeven; had deze plaats reeds maandenlang gediend als spreekbuis van het spionage-systeem, dat - mede door het contact met de Armenen - van zulk een grote betekenis is geweest.

Het contact met die Armenen bestond op Dolle Dinsdag echter nog niet. Dat kwam pas later, toen Jork ontsnapte en meer dood dan levend door een schaapherder werd opgepikt. Jork was een van Sjoerans vrienden, een Armeen dus. Toen op Zondag 17 September de luchtlandingstroepen overvlogen, moest hij als commandant van een Duitse luchtdoelbatterij het vuur op de geallieerde vliegtuigen openen. De Armenen schoten als gekken, maar raakten niets, hoogstens de Duitse mijnen op de paalversperringen aan het strand. De Duitsers wilden Jorks batterij overnemen, maar hij weigerde. Toen de luchtvloot voorbij was, namen de Duitsers hem gevangen. Nog diezelfde avond werd hij verhoord, maar hij wist te ontsnappen en met twee vrienden, die hem bij zijn vlucht geholpen hadden, wilde hij trachten om dwars door de linies zich in Brabant bij de geallieerden te voegen.

Die poging mislukte. Zijn vrienden lieten hem in de steek en Jork bleef achter in een verlaten huis aan de dijk. Zo, ziek en koortsig, vond hem een schaapherder, die langs de dijk zijn schapen weidde. Hij zorgde voor Jork, nam hem op in zijn huis te Zierikzee en daar kwam het contact met de OD tot stand. Maar aan Jork alleen had de OD niets en dat begreep Jork zelf ook wel. Sjoeran moest ingeschakeld worden; Sjoeran was de man, die een opstand van de Armenen kon leiden; Sjoeran was bekend onder alle Armenen; hem vertrouwden ze.

De kansen, die hier geboden werden, gingen niet onopgemerkt voorbij en zeker niet aan Van der Beek. Als verzetter had hij echter bijna alles, wat verzet genoemd kon worden, aangejaagd; het verzorgen van onderduikers, het drukken en verspreiden van een illegale krant, de inlichtingendienst en nu dit; contact met de Armenen, die tot een opstand bereid waren. Dat betekende een mogelijkheid om op eigen kracht het eiland van overweldigers te zuiveren en het daarna de geallieerden over te dragen. Ongekende perspectieven zouden zich openen na het contact met Sjoeran.

Het was de OD-leiding in Zierikzee niet onbekend gebleven, dat in Haamstede reeds een paar Hollanders, buiten het georganiseerde verband om, met de Armenen samenwerkten. Er ging een seintje naar de OD in Haamstede om met deze mannen voeling te zoeken en korte tijd later waren ook Piet en Jacob ingeschakeld. De uitgebreide mogelijkheden, waarover zij als Wehrmachts-chauffeurs beschikten en hun bekendheid met de Armenen deden hen uiterst geschikt zijn om als verbindingsmannen tussen Jork in Zierikzee en Sjoeran te fungeren. En die verbinding bleek niet overbodig. Weldra bestond er een briefwisseling en indien dit nodig was, in verband met een spoedgeval bij voorbeeld, drongen Piet en Jacob zelfs door tot in bunker 309, de bunker van Sjoeran.

Zij kwamen daar als electricien of als zwarthandelaar in sigarettenpapier. Duizenden tonnen staal en beton hadden de Duitsers gebruikt om in de duinen een verdedigingslinie, te bouwen. Er was zelfs een bunker met 70 vertrekken. Maar staal en beton is dood materiaal en de Duitsers wisten niet, dat eens, jaren geleden, mannen met elkaar hadden gesproken over de verantwoordelijkheid in het verzet. Het was niet vanzelf gekomen, die wil om zich te verzetten, het was geboren uit de botsing van verschillende opvattingen en meningen. Maar het was dié wil, die nu de massieve Duitse verdedigingswerken aangreep. Van buitenaf drongen zij erin door, van binnen werd zij uitgehold door de slechts op een teken van Sjoeran wachtende Armenen.

Maar niet op alle punten was deze linie door goedwillende Armenen bevolkt. Er was een fanatieke Duitse marine en kustwacht. Er waren zware geschutsopstellingen, die ingeval van 'n Armeens-Hollandse opstand, op Haamstede, Renesse en Zierikzee gericht zouden kunnen worden. Die factoren werden bij het maken van de plannen niet verwaarloosd. Van der Beek in Zierikzee verwerkte alle gegevens, die het contact tussen Jork en Sjoeran opleverde, op de kaart en kon tenslotte aan de hand van dit materiaal een plan opstellen. De geallieerden moesten worden ingeschakeld, want hoewel Sjoeran er van overtuigd was, dat hij met zijn 300 Armenen de 600 Duitsers wel klein zou krijgen, zou een klein aantal geallieerde soldaten - desnoods niet meer dan vijftig - het effect misschien verhogen, terwijl een geallieerd bombardement op het zware geschut het gevaar van een Duitse beschieting voor de plaatsen op Schouwen onmiddellijk zou opheffen. Dit bombardement zou het sein wezen om een lichtkogel af te schieten. Die lichtkogel op haar beurt luidde dan het begin van de opstand in.

In grote lijnen was dit het plan, aanlokkelijk door zijn eenvoud en grote kans van slagen. Waarschijnlijk zou het ook geslaagd zijn, als niet… Als niet de Canadezen en later de Engelsen wantrouwen hadden gekoesterd ten opzichte van de Armenen. Misschien is dit wantrouwen te begrijpen. Ook in de OD waren er mensen, die huiverig stonden tegenover een samenwerking met deze soldaten, maar tenslotte was het bewijsmateriaal voor een loyale houding van de Armenen zo groot, dat men het standpunt van de Engelsen misschien moet afmeten naar de woorden van de Canadezen, die plotseling werden weggehaald om bij Zutphen te worden ingezet en die via de telefoonverbinding van de P.Z.E.M. dit bericht zonden met de toevoeging duidend op het "opstandplan": Nou komt er helemaal niets meer van, want nu komen de juffrouwen! -- Dat waren de Engelsen.

In ieder geval had Van der Beek zich een voorstelling gemaakt van de gang van zaken. Maar voordien had Joost Jonker, de leider van de OD-groep in Haamstede, al zijn overtuigingskracht in het werk moeten stellen om de Armenen in toom te houden. De OD in Haamstede had het nog niet erg op de Armenen. Goed, ze kenden Piet en Jacob en het kon wel waar zijn, dat Zierikzee in nauw contact met Sjoeran stond; de Armenen leverden weliswaar via Piet en Jacob zelfs behoorlijke hoeveelheden wapens, maar toch was het een terrein, waarop de mannen van Haamstede zich niet graag begaven.

Tot het ogenblik, waarop Sjoeran,, waarschijnlijk ongeduldig geworden, zich voornam nu maar eens met de opstand te beginnen. Gelukkig kwam men er achter en in een bespreking met Sjoeran gelukte het Joost Jonker de Armeense gemoederen te kalmeren. Een wilde opstand van de Armenen, zonder samenwerking met de geallieerden of de Hollandse verzetsbeweging, zou voor het eiland catastrophale gevolgen gehad kunnen hebben.

Toen kwam op 6 November het bericht, dat de Engelsen bereid waren op 10, 11 of 12 November hun medewerking aan een Armeense opstand te verlenen. Enkele dagen lang leefden allen in een koortsachtige spanning, maar de genoemde data verstreken en de Engelsen kwamen niet. Zij gaven als reden op, dat de weersgesteldheid een te grote belemmering was geweest. En intussen verstreken de weken. Met elke dag werd de strijd zwaarder, werden de gevaren groter. De telefoon van de P.Z.E.M. spande tenslotte een onzichtbare maar levensbelangrijke draad tussen de geallieerden en het eiland.

Want liep de verbinding met St. Philipsland aanvankelijk via een verbindingsman aldaar - die eens meldde, dat naast het transformatorstation, waar hij de telefoon bediende, de Duitsers in hun mitrailleurnesten lagen -, spoedig drongen de geallieerden steeds verder op en weldra zouden zij St. Philipsland hebben bereikt. Toen vroeg Van der Beek aan Piet en Jacob om de kaarten van het door de Armenen bezette gebied. Op deze kaarten waren alle geschutopstellingen en bunkers vermeld. Die opdracht was zwaar en zij werd bijna onuitvoerbaar, toen daaraan de eis werd toegevoegd, dat de kaarten een dag later vóór twaalf uur in Zierikzee moesten zijn.

De beide chauffeurs legden de opdracht aan Sjoeran voor en onverstoorbaar als altijd zei deze: "Dat komt in orde". Hij beschikte zelf over dergelijke kaarten, maar die kon hij onmogelijk afgeven, daar hij ze - ze waren streng geheim - nauwkeurig verantwoorden moest. Maar Sjoeran wist een andere mogelijkheid. In bijzijn van Piet en Jacob belde hij de Ober-Leutnant op en vertelde hem, dat hij twee Hollandse chauffeurs bij zich had, die "schnaps" te koop hadden. Of de Ober-Leutnant daar iets voor voelde. Deze officier was onmiddellijk vol geestdrift en bestelde een paar flessen. Jacob zorgde voor de jenever en 's avonds ging het drietal naar het vliegveld bij Haamstede, waar de Ober-Leutnant zijn kwartier had. De eerste schildwacht sprak Sjoeran aan, maar ondertussen slopen Piet en Jacob in een grote boog om hem heen.

Toen zij bij het bureau waren gekomen, gaf Sjoeran de beide anderen opdracht om te blijven wachten en hij verdween met de flessen onder zijn arm. Hoelang zij daar zaten, weten de twee mannen niet meer, maar toen Sjoeran, na verloop van tijd weer naar buiten kwam, was hij in een zeer luchthartige stemming en het bleek, dat hij op de Schnapsfuif, die hij met de OberLeutnant en zijn vrienden gehouden had, lang niet alle rondjes ongebruikt had laten voorbijgaan. Maar in zijn zak zaten de kaarten van Herr Ober-Leutnant. Stafkaarten met een rood stempel "Geheim"! Maar die kaarten moesten naar de overkant en via de P.Z.E.M. werd bij de Duitse Marine een vergunning aangevraagd om per roeiboot te mogen oversteken naar de Anna-Jacobapolder, teneinde na te gaan, of de electriciteitsvoorziening hersteld zou kunnen worden.

De moffen trapten er in, zij wisten niet, dat de geallieerden reeds in de polder gearriveerd waren en dat deze zich niet zouden vertonen vóór de mannen met de stukken over waren. Op een Zondag staken drie mannen in een roeiboot over. De wind was 's nachts aangewakkerd en er stond een sterke stroming. Zij vertrokken vanuit Zijpe en hun overtocht betekende voor de gehele Duitse bezetting aldaar een aangename afwisseling. Vanuit de bunkers en vanaf de vier grote schepen van de Kriegsmarine, die in de haven lagen, volgde men de worsteling van de drie mannen met de elementen. Men vond het een sterk staaltje om voor een reparatie aan het electriciteitsnet met zulk een stormweer met een roeiboot over te steken.

Maar aan de andere zijde achter de dijk sloegen geallieerden soldaten eveneens de overtocht gade en hun geschut, daar opgesteld, wachtte slechts op het ogenblik, dat de mannen veilig geland en achter de dijk verdwenen zouden zijn. Toen brandde het los, de Canadezen kwamen. De Canadezen kwamen inderdaad, maar zij trokken zich al spoedig weer terug; hun landing was slechts als verkenning bedoeld. En die verkenning had uitgewezen, dat de wegen en dijken van het eiland voor gemotoriseerde eenheden onbegaanbaar waren en dat de landing aan een gunstiger kust zou moeten geschieden met landingsboten.

Maar de telefoonverbinding bleef en van nu af had men een rechtstreeks contact met de geallieerden. Viermaal op vaste tijden werden de berichten doorgegeven, behalve nog de bijzondere boodschappen, die niet konden wachten op de afgesproken tijd, zoals die boodschap, weken later in de Kerstnacht. 's Avonds waren Jacob en Piet gecommandeerd om te rijden. Zij zagen, dat op verschillende auto's landingsboten geladen werden en ook hun wagens kregen een dergelijke vracht. Piet was een der eersten, die met een lading vertrok, richting Zierikzee. Hij knoopte een gesprek aan met de Duitse onderofficier, die bij hem in de cabine zat, een man van ongeveer vijftig jaar, en begon voorzichtig over de oorlog.

"Scheisse", vond Herr Unteroffizier, onbehoorlijk, "om iemand op Kerstavond met een landingsboot weg te sturen". Piet informeerde verder: naar de plaats waar zij zouden landen, hoe laat, en met hoeveel man. Toen wist hij genoeg: de Duitsers zouden ter ondersteuning van het wanhoopsoffensief in de Ardennen, een landing op Tholen uitvoeren. In Zierikzee zette Piet zijn wagen stil en prutste wat aan de generator. "Even schoonmaken", riep hij de mof toe, en een paar minuten later: "even een stoffer halen". Hij verdween en mobiliseerde onmiddellijk een OD-contact, gaf hem het bericht door en ging naar zijn ontevreden onderofficier terug.

Zo snel mogelijk belde men de geallieerden op, die druk aan het feestvieren waren. De volgende avond reed Piet dezelfde onderofficier weer terug. Toen hij hem belangstellend vroeg naar het succes van de operatie, was het antwoord nog steeds: "Scheisse!!" Maar dat gebeurde pas weken later, want voordien was er een wereld van ellende over het eiland gegaan. November ging voorbij, December kwam.

De gebeurtenissen volgden elkaar nu in snel tempo op. In de eerste dagen van December maakten de Duitsers bekend, dat alle mannen tussen de 17 en 40 jaar zich moesten melden. Deze zet was voor de Duitsers en in de boodschap, die op 3 December telefonisch aan de geallieerden werd doorgegeven, klonk de wanhoop van de tot het uiterste gedreven mannen sterk door. In één nacht ontruimden de Duitsers geheel Duiveland. Van alle plaatsen op het gehele eiland eisten zij een lijst van de mannen tussen 17 en 40 jaar. Waar moesten die onderduiken? Wie zou de drie in het inundatiegebied ondergedoken leden van de luchtlandingstroepen, die in September met hun vliegtuig naar beneden zijn gekomen, verzorgen?

Duiveland was nu afgesloten: zij zouden moeten verhongeren. Honderden mannen zouden door de Duitsers, die over de Bevolkingsregisters beschikten, worden weggevoerd. En het bericht gaat verder: "De OD op Schouwen en Duiveland verzoekt nu zeer dringend aan de geallieerden om met zeer veel spoed in te willen grijpen, opdat dit kan worden voorkomen. Wij hebben met onze berichtgeving reeds zes weken laten blijken, dat ons geen gevaren en moeiten te veel zijn om de geallieerde zaak te dienen en willen dit blijven doen, doch laat de moffen nu geen gelegenheid meer om ons en de overige bevolking weg te voeren, waardoor wij voor de geallieerde zaak verloren zouden zijn. Ook onze berichtgeving zal vanzelf eindigen als wij worden weggevoerd." Een schreeuw om hulp van een vechtend eiland; vechtend, want de nood en de angst verlamden de hand niet.

3.

De gemeentesecretaris van Renesse was bang, doodsbang, maar de strijd was nu totaal en hij kon slechts kiezen tussen de moffen en de zaak voor de vrijheid; hij dook met zijn vrouw en kind onder. Een ander verstrekte de sleutels van de kluis en dook eveneens. Het bevolkingsregister van Renesse zou niet in Duitse handen komen!

In de haven van Burghsluis lagen 12 Duitse éénmans-torpedo's, vertelde een Armeen aan Piet en Jacob. Ze reden naar Zierikzee, waar men onmiddellijk de geallieerden opbelde. De Engelsen vroegen om een nauwkeurige plaatsbepaling. Piet en Jacob gingen terug. Eén van hen reed naar Burghsluis, brutaalweg naar de haven. De Duitsers vloekten "der verfluchte hollandische Spion" terug, die echter kans zag om van een Armeen alle gewenste gegevens los te krijgen. De week daarop werd Burghsluis gebombardeerd en weer drong "der Spion" tot de haven door; alles was vernield.

De motoren van de bombardementsvliegtuigen waren waarschijnlijk nog niet koud, toen Zierikzee de Engelsen berichtte, dat de operatie geslaagd was! Toen lieten de Engelsen weten, dat zij een aantal mannen van het eiland wilden halen, uit elke plaats een paar, die bij een geallieerde bezetting hun diensten zouden kunnen verlenen. Afgesproken werd, dat ook de drie in het inundatiegebied van Duiveland aanwezige leden van de luchtlandingstroepen zouden meegaan.

En op een gure winterdag trok de schaapherder, die enkele maanden geleden Jork had gered, met zijn broer het inundatiegebied in. Zij kenden daar de weg als geen ander, maar de tocht was zwaar en vol gevaren. Langs Duitse wachtposten en op een vlot, dat zij bij een verlaten boerderij van planken en vaten in elkaar sloegen, bereikten zij de mannen en brachten hen naar Zierikzee. Zo naderde in de tijd van enkele dagen de climax haar hoogtepunt.

Het werd Woensdag, 6 December 1944. De overtocht zou 's avonds plaats vinden. De Engelse landingsboot zou tussen zeven en acht uur op een bepaald punt aan de dijk bij Zierikzee landen en daar de zeventien personen, waaronder één vrouw, oppikken. Zij, die mee zouden gaan, moesten eerst in een verlaten huis buiten Zierikzee samenkomen om vandaar naar het punt te trekken, waar de boot hen zou komen afhalen. Van der Beek, die zelf ook van de partij zou zijn, was de leider der onderneming. Verder waren onder hen: de drie luchtlandingsmannen; de mannen uit Renesse, die hun medewerking hadden verleend bij het doen verdwijnen van het bevolkingsregister; Jork, de Armeen; Joost Jonker uit Haamstede en zijn broer en nog enkele anderen uit Brouwershaven en Serooskerke.

Omstreeks zes uur verzamelden zij zich in het huis buiten Zierikzee. De stemming was zeer ernstig en er werd weinig gesproken. Toen allen aanwezig waren, verlieten zij in kleine groepen het huis en gingen naar de dijk. Zes van hen waren gewapend en zo mogelijk werd bij elke groep één van de geallieerde militairen ingedeeld. Zonder ongevallen bereikten zij de dijk. Enkele mannen uit Zierikzee, die geen deel zouden nemen aan de overtocht, waren onderweg reeds achtergebleven om in geval van gevaar met lichtsignalen te waarschuwen.

Toen zij de dijk bereikten, was het tien minuten vóór zeven. De wind was inmiddels opgestoken en nu begon het ook te regenen. Zeventien mensen zaten daar en wachtten op de dingen, die komen zouden. Zo nu en dan drong het geluid van een vliegtuigmotor tot hen door. De Engelsen zouden op deze wijze het geronk van het landingsvaartuig overstemmen en camoufleren. Van der Beek seinde; iedere vijf minuten flitste het afgesproken teken uit zijn afgeschermde lamp over het water. Zo verstreek de tijd. Met het later worden steeg de spanning. Tussen zeven en acht uur, was er afgesproken. Het werd half acht, kwart voor acht, acht uur. Het werd half negen, negen uur, half tien.

Toen besloten zij om terug te gaan. Een paar uur lang had Van der Beek om de vijf minuten geseind; het mocht een wonder heten, dat de Duitse kustwacht het niet ontdekt had. Het was reeds ver in spertijd en de terugtocht met zo'n grote groep mensen was een hachelijke onderneming, maar alles ging goed en zonder ongelukken bereikten zij het huis, waarvandaan zij in het begin van de avond waren vertrokken.

De volgende dag belde men vanuit Zierikzee onmiddellijk de geallieerden op. Die zeiden, dat de boot wel was uitgevaren, maar onverrichterzake had moeten terugkeren, omdat de bemanning geen seinen had gezien. Om de zaak zoveel mogelijk te bespoedigen had men in Zierikzee zelfs een van de Engelsen, die mee zouden gaan, met de overkant laten spreken. De onderneming moest nu doorgezet worden. Dit was misschien de enige en laatste kans om de Engelsen te overtuigen van de noodzaak de Armenen in hun opstand bij te staan en het wantrouwen van de geallieerden zou zeker verdwijnen als zij met lork gesproken hadden.

Alle mannen, die mee zouden gaan, waren bovendien in het bezit van waardevolle gegevens, die voor de gecombineerde actie van het grootste belang zouden kunnen zijn. Was het die dwingende noodzaak, dit alternatief: contact met de Engelsen, óf het verliezen van een maandenlange strijd tegen de Duitsers, die bij het doorzetten van de plannen de beveiliging op de achtergrond deed dringen? Was het de bliksemsnelle opeenvolging van gebeurtenissen, die in een koortsachtige roes het gevaar een ogenblik deden onderschatten? Of werd van het geduld, zó lang op de proef gesteld, in dit laatste stadium van de ontwikkeling teveel geëist!

Wie zal het zeggen, wie van ons heeft zó midden in de gebeurtenissen gestaan op een post, afgesloten van de wereld, omringd door water? Eens worden de moed en het geduld te zwaar belast en worden de mensen, gehard en verbitterd door gevaren en teleurstellingen, weer mensen. Komt het hierdoor, dat op die Donderdag, volgend op de avond van de mislukking, in Haamstede men - de geheel buiten elk organisatieverband staande "men" - reeds wist te vertellen, dat de poging om met een boot van het eiland naar Noord-Beverland over te steken, mislukt was? Iemand moet er over gesproken hebben, misschien uit de volheid van zijn benauwd gemoed, door de teleurstelling, die zijn tot het uiterste gespannen verwachting brak.

Dat moet ook Joost gevoeld hebben, toen hij afscheid nam van zijn broer en zei: "Ik zie je nooit terug, want het gaat verkeerd. Maar ik ga toch, voor mij is het verloren. Dit moet ook Van der Beek, de leider van de onderneming, gedacht hebben, toen hij Piet en Jacob niet wilde vertellen, wat er zou gebeuren. Zij wisten het fijne van de zaak niet, maar zij hadden wat gehoord en de rest konden zij wel raden. En die rest was in hun ogen een einde, duister en zonder hoop. Daarom spraken zij met Van der Beek en vroegen hem, wat er zou plaats hebben. Maar hij zei; "Neen, er zijn er al te veel, die er iets van af weten".

Zelfs toen de twee mannen zeiden, dat zij bang waren, bang voor het welslagen van hetgeen hun slechts ten dele bekend was. Als zij alles hadden geweten, dan hadden zij de wachtposten van de Duitsers, die langs de dijk door Armenen werden bemand, in vertrouwen kunnen nemen. Dat had die Armeense soldaat geen lichtkogel afgeschoten en dan… Maar misschien waren er dan andere dingen gebeurd. Van de Beek zei: neen, en de beide chauffeurs uit Haamstede gingen terug.

Zo kwam de avond van 7de December 1944. Weer verzamelden zich de zeventien mensen in het huis buiten de stad en weer trok men in groepen naar de dijk. Nu zou het lukken; nog vandaag hadden de Engelsen door de telefoon gezegd, dat zij komen zouden. Over enkele uren zouden zij bevrijd zijn, zouden zij met de Engelse militaire commandanten kunnen spreken over de nood van dit zo zwaar bezochte eiland. Zij zouden de geallieerden weten te overtuigen van de goede bedoelingen van de Armenen.

Nu moest het gebeuren, nu! Vijf mannen bleven buiten. De anderen zochten een onderkomen in een verlaten dijkhuis, dat een paar honderd meter hogerop aan de binnenzijde van de dijk stond. Als de boot in aantocht zou zijn, zouden de vijf, die buiten waren, de anderen een sein geven, waarna zij voorzichtig één voor één over de dijk zouden gaan. Zo zaten daar in dat huis twaalf mensen bijeen onder een spanning, die met de minuut groeide, een verwachten en een hopen; nu moest het lukken! Buiten waren de anderen.

Van der Beek en twee van zijn vrienden seinden het afgesproken teken - men dacht, dat de mislukking van de vorige "vond mede te wijten was aan het feit, dat de Engelsen door de hoge zee de lichten niet hadden gezien - en plotseling zagen zij vanuit zee hun signaal beantwoord; ergens ver in het duister flitste een licht en nóg eens. Eén van de mannen zag het en hij kroop op zijn buik naar Van der Beek toe. Maar ook die had het gezien. De Tommies waren uitgevaren, nu zouden ze komen! Er was dus contact tussen de boot met Engelsen, daar ergens in het duister op het water, en die paar mannen aan de glooiing van de dijk.

Een half uur lang flitsten de seinen, maar toen plotseling, was er even een kort lichtsein uit de richting van Zierikzee, waar twee mannen achter een boerderij de wacht hielden om bij gevaar te kunnen waarschuwen. Onmiddellijk hield men op met seinen en in spanning wachtten de mannen af. Het was een auto, die uit Zierikzee naderde. De wagen draaide de dijk op en passeerde. Even later zonden de lampen weer het vertrouwde teken over het water. De onderbreking had ongeveer zeven minuten geduurd, slechts zeven minuten, maar dat was al teveel geweest, want nu werden de seinen niet meer beantwoord. Het werd negen uur en toen besloten de vijf daar aan de dijk terug te gaan naar de anderen in het dijkhuis, moedeloos, omdat zij niets meer van de geallieerden bemerkten, terneergeslagen, omdat ook deze poging als mislukt moest worden beschouwd.

In het dijkhuis zaten allen bijeen, zeventien mensen, zonder hoop, dat dit alles ooit nog eens goed zou komen. En zeer waarschijnlijk sloop op dat ogenblik aan de andere zijde van de dijk een Engelse patrouille langs het huis...... Misschien zal niemand ooit kunnen zeggen, hoe het precies gegaan is, maar het kan zo gebeurd zijn: Toen Van der Beek door het passeren van de auto genoodzaakt werd even te stoppen met het geven van lichtsignalen, is de boot, die haar koers op deze signalen bepaalde, ten gevolge van stromingen afgedreven. Zóver afgedreven, dat zij uit de straal van de afgeschermde lampen is geraakt, waardoor na hervatting van het seinen het licht niet meer voor de bemanning zichtbaar was.

Toch kwamen zij aan land, al was het dan 1500 a 2000 meter hogerop, dus nog voorbij het dijkhuis, waar een gedeelte van de groep een voorlopig onderdak had gevonden. Een patrouille heeft zich toen langs de glooiing van de dijk begeven in de richting van de plaats, waar de vijf mannen hadden geseind. Tussen dit punt en het punt waar zij geland waren, lag het dijkhuis. Zij passeerden dit, terwijl allen - ook Van der Beek en de vier anderen, die inmiddels waren teruggegaan - daar aanwezig waren.

Een andere theorie zegt, dat de lichten van de auto misleidend zijn geweest voor de bemanning van de boot. De wagen is de dijk opgedraaid en heeft toen even met zijn lichten over het water gezwaaid. Langs de dijk staat hier een lage muur, met openingen, waardoor het vee, dat men 's zomers op de met gras begroeide glooiing laat grazen, wordt gedreven. Van zee uit kunnen de lichten van de over de dijk rijdende auto door deze openingen telkens even zichtbaar zijn geweest - misschien zelfs wel behalve het witte licht van de koplampen ook het rode van het achterlicht -, waardoor de indruk zou kunnen zijn gewekt, dat de mannen zich al seinend, naar een hogerop gelegen punt van de dijk begaven, in verband met een dreigend gevaar bijvoorbeeld. Dit zou de landing op een andere dan de afgesproken plaats kunnen verklaren. Het zal wel nooit meer na te gaan zijn.

De geallieerde patrouille vond niets en keerde naar de boot terug. Toen zij op het punt stond zich weer in te schepen, werd zij ontdekt door een Duitse schildwacht, die een lichtkogel afschoot. Die schildwacht was een Armeen. Inmiddels had Van der Beek beslist, dat men naar Zierikzee zou terugkeren; de overtocht zou ten tweede male als mislukt moeten worden beschouwd. Veiligheidshalve zouden enkelen tot het aanbreken van de morgen in het dijkhuis blijven om van daaruit naar hun woonplaats terug te keren. De rest zou trachten om de stad te bereiken. Eén van hen, een marechaussee in uniform, ging met zijn echtgenote voorop. De anderen zouden in groepen volgen. Het was ongeveer tien uur, toen men de terugtocht aanvaardde.

Het eerste tweetal ging van de dijk af en volgde de met keislag bestrooide weg, die naar Zierikzee loopt. Aan weerszijden van deze weg strekte zich het inundatiegebied uit, waar het water ongeveer 1 a 2 meter hoog stond. Ze hadden bijna 400 meter gelopen, toen plotseling zes, zeven Duitsers van de Grenzschutz voor hen op de weg sprongen en hun vroegen, waar ze vandaan kwamen. Beiden hadden een fiets bij zich, waarvan één een lekke band had. "Wo kommen Sie her?" "Van Haamstede, we hebben een lekke band", en om zijn woorden kracht bij te zetten, belichtte de marechaussee met zijn zaklantaarn de band. Hierdoor kon hij de achter hem komende groep het afgesproken teken: onraad, geven. Angstig luisterde hij naar voetstappen achter zich, maar alles was doodstil. Zij moesten het licht gezien hebben.

"Wer ist diese Frau?" "Dat is mijn vrouw." "Ach so " De soldaten stonden nu om de twee mensen heen en een van de moffen vroeg, of ze een lichtkogel gezien hadden. Neen, dat hadden ze niet, ze wisten er ook niets van af. De Duitsers spraken fluisterend met elkaar, sprongen toen op hun fiets en reden zonder nog een woord te zeggen in de richting van de dijk. De twee anderen liepen nog even rustig door, maar na een ogenblik sprongen ook zij op de fiets en trapten als razenden in de richting Zierikzee.

Zij waren de stad al dicht genaderd, toen de stilte van de nacht plotseling verbroken werd door het geluid van schoten. Het kon niet anders, of aan de dijk was men slaags geraakt met de Duitsers. Zij luisterden naar het steeds toenemend lawaai van de schoten achter hen. Plotseling was daar ook een ander geluid, de dreun van handgranaten. Ze stonden aan de rand van Zierikzee, die man en die vrouw en in hun harten was een stil gebed voor hun vrienden, die daar ergens in het donker vochten voor hun leven.

Ook hier zal men waarschijnlijk nooit met zekerheid kunnen zeggen, wat er in die nacht aan de dijk gebeurde. Hoogstwaarschijnlijk hebben de Duitsers, die het echtpaar doorlieten, eerst het tweetal gearresteerd, dat dicht achter de voorsten had gelopen. Drie Duitsers zijn voor bewaking bij hen gebleven, de vier anderen fietsten door. In plaats van de weg te volgen, die natuurlijk voor hij op de dijk komt flauw met de helling meebuigt, gingen de Grensschützen recht tegen de dijk op, waar aan de andere kant een groepje mannen lag. Eén van hen schrok, toen hij de donkere figuren zag en sprong op. Onmiddellijk werd hij neergeschoten, maar Van der Beek en enkele anderen beantwoordden het vuur. Zo trokken zij zich vurend langs de dijk terug in de richting van het" dijkhuis. Lang, heel lang klonken hier de schoten. Omstreeks 12 uur gooiden de Duitsers handgranaten in het dijkhuis. Toen werd het stil.

Inmiddels hadden de mannen van de luchtlandingstroepen en één der Hollandse deelnemers, kans gezien te ontsnappen. Dwars door het inundatiegebied, half wadend, half zwemmend in het ijskbude water, brachten zij zich in veiligheid. Elf mannen werden die nacht door de Duitsers gevangen genomen, elf mannen van wie één gewond was. Zij werden naar het Wehrmachtsheim in Zierikzee gebracht, waar zij verhoord werden. Men kent de Duitse verhoren, het is hier niet anders gegaan. Mannen, in staat tot de beestachtigheden, die zij aan deze elf zouden voltrekken, schuwen het gebruik van een gummiknuppel bij het verhoor niet, zoals Zollsekretar Clause... De Duitsers waren als furies.

Zij hadden elf man gevangen genomen, maar dat was nog niet genoeg. Er waren er meer geweest; die politieman en zijn vrouw bijvoorbeeld, die zij het eerst aangehouden hadden en die hun een verhaal over een lekke band had verteld. Hij moest er ook bij behoord hebben. En ze lieten het gehele politiecorps van Zierikzee aantreden, om door de Grenzschützen, die de man hadden aangehouden, hem te laten aanwijzen. Hij was er niet bij. Toen lichtten zij een ambtenares van de distributiedienst van haar bed en dachten daarmede de vrouw gearresteerd te hebben, die bij de gezochte marechaussee hoorde. Ook zij werd naar het Wehrmachtsheim gevoerd, maar afzonderlijk opgesloten.

Slot

De ochtend van de Vrijdag ging voorbij. Om half een in de middag werd de ambtenares overgebracht naar een ander huis. Daar zaten vier Duitsers, waaronder Zollsekretar Clause en de Ortskommandant van Zierikzee. Clause telefoneerde toen zij binnengebracht werd en zij kon nog juist horen, dat hij zei: "Die Frau haben wir auch". Zij werd verhoord, maar -- natuurlijk, want zij had met de hele zaak niets te maken - dit bracht de Duitsers niet veel verder. Zij werd weer naar het Wehrmachtsheim teruggebracht. Even later reed er een boerenwagen voor en moest zij instappen. Zij zag, dat er een aantal mannen op de wagen zat. Sommigen herkende ze, zoals Van der Beek. De wagen reed naar het door de Duitsers gevorderde huis van de burgemeester, waar, nadat men een half uur gewacht had, Jork werd ingeladen.

Toen begon de reis, de tocht vol ellende, die zou eindigen in de Slotlaan van Renesse. Niemand mocht spreken en sommigen moesten op de bodem van de wagen gaan liggen. Enkelen konden, weggedrukt in een hoek, in een ongemakkelijke houding zitten. Uren duurde die tocht. Soms fluisterden Jork en Van der Beek iets tegen elkaar om zodoende aanwijzingen te geven voor het verhoor. Tegen de avond bereikte men het voorlopig einddoel van de tocht: Brouwershaven. Daar werden allen in een boot gedreven en de enkelen, die hiervan getuigen zijn geweest, spreken van een onmenselijke behandeling. De Duitsers schopten zelfs van de vrouw een enkel kapot. Het was donker en er viel een stromende regen, die allen in korte tijd doorweekte. De gevangenen moesten met de handen omhoog aan boord plaats nemen. Onder een steeds durende regen voer de boot de donkere nacht in, een onbekende bestemming tegemoet.

Zij hadden nauwelijks tien minuten gevaren, toen er boven het geklots van het water en het geluid van de regen een plons weerklonk, onmiddellijk overstemd door Duitse vloeken en commando's. Jork was over boord gesprongen. Schijnwerpers flitsten aan en er werd hevig geschoten. Maar even later schoof Jork's gestalte in het licht van de schijnwerpers als een donkere schim over de dijk en verdween aan de andere kant. Nooit heeft men meer iets van hem gehoord. Later, veel later vond men het lijk van een militair in Duits uniform. Een dokter constateerde een schotwond en dacht, dat de man in het inundatiegebied door het ijs was gezakt en verdronken. Was het Jork ? Het is vrij zeker, want niemand heeft hem ooit teruggezien.

De tocht werd voortgezet. Allen moesten nu voorover op het dek gaan liggen en bij elke man kwam een Duitser te staan, die de kolf van zijn geweer op de rug van zijn slachtoffer zette. Niemand mocht zich verroeren, elke beweging had een stompen met een geweerkolf en een schoppen tot gevolg. Niemand weet, hoe de verhoren verlopen zijn, maar de Duitsers moeten geweten hebben, dat Van der Beek de leider was, want hun speciale aandacht gold hem. En hij was het, die de zwaarste mishandelingen moest verduren. De boot liep de haven van Ouddorp binnen en vandaar werden de gevangenen per auto naar Middelharnis gebracht, waar een door de Duitsers samengestelde rechtbank hen wachtte. De verhoren hebben geduurd van Vrijdagsavonds half elf tot de volgende morgen.

Ook hier bleek weer, dat Van der Beek als de leider bekend stond, want hij moest het eerst verhoord worden en ook hij werd het ergst mishandeld. In de vroege uren van de Zaterdagochtend liet men de vrouw vrij. Er was nu wel duidelijk gebleken, dat zij met het hele geval niets had uit te staan. De anderen werden veroordeeld tot de dood door ophanging, ook de zwaargewonde, die in Zierikzee was achtergebleven. Toen op die Donderdagavond langs de dijk het gevecht plaats vond en hij gewond werd, lieten de Duitsers hem achter, terwijl zij de anderen arresteerden en overbrachten naar Zierikzee. Uren lag hij daar, zwaar gewond en uitgeput door bloedverlies. In de loop van Vrijdag werd hij door de Duitsers weggehaald en vervoerd naar Zierikzee.

's Avonds omstreeks zes uur werd er aan het Rooms-Katholieke ziekenhuis gebeld en tien, twaalf Duitse soldaten droegen een zwaar gewonde man naar binnen. Zijn kleren waren doornat, zijn wonden niet verbonden en zijn voeten totaal ontveld. Hij had koorts en de zusters, die hem verbonden en in bed legden, geloofden, dat hij longontsteking had. Soms ijlde hij, op andere ogenblikken was hij weer bij bewustzijn. Behalve een schotwond aan het achterhoofd, waren zijn linker- en rechterschouder doorboord, waarbij ook de longtoppen geraakt waren. Tot de zuster, die hem verpleegde, zei hij; "Zuster, die schoten in mijn beide bovenarmen hebben ze mij gegeven om me te martelen". Hij was daar niet lang, want nog diezelfde nacht om half twee, terwijl in Middelhamis het verhoor van de anderen plaats vond, haalden de Duitsers hem weer weg.

Na de veroordeling in Middelhamis, werden de negen anderen naar Ouddorp teruggebracht, waar vandaan men hem in de avond met de boot naar Brouwershaven vervoerde. Per auto ging het toen naar Haamstede, waar zij in een kleine bunker bij het slot werden opgesloten. Na hun gevangenneming in de nacht van Donderdag op Vrijdag hadden zij niets meer gegeten of gedronken en het was nu Zaterdagavond. Diezelfde dag waren, in verband met de gevangenneming en de ontsnapping van Jork, zeven Armenen gefusilleerd.

Enkele dagen eerder, op 5 December, hadden de Duitsers een jongen van vijftien jaar gevangen genomen, omdat hij niet voor hen wilde werken. Ze hadden hem opgesloten in een bunker, dicht bij die, waar de andere gevangenen zaten. Hij wist niets van hetgeen zich in en om Haamstede had afgespeeld, maar op de avond van de 9e December, de Zaterdagavond, waarop de negen ter dood veroordeelden in de andere bunker werden opgesloten, vroeg een Duitse officier hem, wat hij wilde: Werken of opgehangen worden. Wat weet een mens van opgehangen worden? Is het mogelijk, dat een jongen van vijftien jaar de betekenis van die woorden ten volle kan peilen, zo hij ze wel ernstig neemt? En met een verbeten koppigheid antwoordde hij: "Hang me dan maar op!" Toen werd hij naar zijn bunker teruggebracht.

De nacht van Zaterdag op Zondag ging voorbij. Na de regen van de vorige dagen kwam er een wintermorgen, helder en klaar. Een strakke, blauwe lucht koepelde zich over het eiland en bracht een pittige koude. In het kleine Gereformeerde kerkje van Haamstede stond de dominee op de preekstoel. Plotseling werd hij weggeroepen en de enkele afwezige woorden, die hij sprak, hingen nog in de stilte boven de ongeruste verwondering van de gemeente, toen hij reeds vertrokken was. Zijn vrouw bracht hem de boodschap over: Hij moest geestelijke bijstand verlenen aan tien ter dood veroordeelden.

Misschien zijn dit de zwaarste uren van zijn leven geweest, de ogenblikken in de bunker en het moment, waarop hij uit het duister weer in het zonlicht trad, met achter zich de stemmen van de mannen, die het Lutherlied zongen: Een vaste burcht is onze God. Even later haalden de Duitsers de jongen, die in de andere bunker was opgesloten en toen wist hij, wat er gebeuren ging. Buiten stonden twee Duitse officieren en een Hollands meisje, dat op een groepje mannen wees en de officieren vroeg, wat er met die mensen gebeuren moest. Eén van de officieren zei, dat ze opgehangen zouden worden. De jongen keek naar de mannen; opgehangen, het drong niet ten volle tot hem door. Hij zag, dat ze niet geboeid waren, maar hoe zouden ze ook kunnen ontsnappen, het wemelde van de Duitsers.

Er kwamen twee wagens aanrijden, een huifkar en een lage bandenwagen. De jongen zag, hoe de mannen, in de huifkar moesten stappen. Toen moest hij zelf met een aantal soldaten op de andere wagen gaan zitten. "Ga plat op de bodem van de wagen liggen", zei er een, "als je moeder het ziet, schrikt ze zich dood". Hij deed het. De karren zetten zich in beweging. In draf ging het door de lange laan van het slot Haamstede, aan- het eind daarvan linksaf in de richting van Renesse. Overal langs de weg stonden Duitsers met machinegeweren. Honderden militairen waren voor deze gelegenheid samengetrokken om die smalle, bochtige weg van Haamstede naar Renesse te bewaken. En daartussen reden de wagens; voorop de huifkar met de mannen, daar achter de wagen met soldaten, waartussen op de bodem een jongen lag. Een van de gevangenen gooide een handschoen uit, misschien had hij er een briefje met een laatste boodschap in verborgen, maar een soldaat sprong van de wagen en raapte de handschoen op.

Bij de kerk in Renesse reden de wagens rechtdoor, in de richting van de duinen en het strand. Toen stopten ze. De ter dood veroordeelden werden in een houten gebouwtje gebracht en daar is hun waarschijnlijk het vonnis voorgelezen. Buiten stond de jongen. Na vijf minuten kwamen allen weer naar buiten en moesten zij achter elkaar naar de Slotlaan lopen. De jongen beefde, hij begreep nog niet, wat er gebeuren ging met die mannen en met hem. Een Duitser had hem gezegd: "Je zult het straks wel zien".

Ze liepen de Slotlaan in, twee lange rijen eiken. Daar zagen zij het. Tussen twee bomen was een dwarspaal aangebracht, waaraan de stroppen hingen. Er onder was een lage bank. Twee soldaten zetten een draagbaar neer, waarop onder dekens een man lag, de zwaar gewonde, die van de terechtstelling getuige moest zijn in de wetenschap, dat als hij enigszins hersteld was, hem hetzelfde lot wachtte. Een wurgende ontzetting maakte zich van de jongen meester. Hij zag, hoe de mannen op de bank gingen staan, wezenloos en als versuft - zij hadden na hun arrestatie geen eten of drinken gehad -; hij zag, hoe een Duitser hun de strop omdeed. Toen mocht hij zich omdraaien. Sommige Duitsers wendden het gezicht af, anderen lachten. Het duurde enkele seconden, toen hoorde hij een stem naast zich; "Guck mal". Hij keek en zag het.

Inmiddels hadden de Duitsers aan vijf mannen uit elke gemeente bevolen, dat zij om elf uur bij de Slotlaan van het Kasteel Moermond in Renesse moesten zijn. Meer dan een uur wachtten zij. Toen moesten zij komen en ook zij zagen het. De drie gebroeders Jonker zagen hun broers Leendert en Joost. De vader van Jan Verhoeff zag zijn enige zoon. En daarboven stond strak en zuiver het blauw van de zonnige winterdag. Een dag later overleed de gewonde en de Duitsers hingen hem op dezelfde plaats, waar zijn vrienden, die men reeds had weggehaald en begraven, waren gestorven.

Hier eindigden de vérhalen, die de vijf mannen mij gisteren vertelden. Er is nadien niet veel meer gesproken en met een handdruk zijn wij uit elkaar gegaan. Vanochtend heb ik de bunker bezocht. Ik heb op een duin gestaan en ik zag daar de geweldige versterkingen, die de Duitsers gebouwd hadden. Hier en daar stak een geschutskoepel donker af tegen het lichte zand. Langs het mulle duin ging ik weer omlaag en toen ben ik begonnen met mijn tocht, die aanving bij de bunker in Haamstede en zal eindigen in de Slotlaan van het Kasteel Moermond bij Renesse, dezelfde weg, die eens een huifkar ging.
Ik loop door de Slotlaan van Haamstede. Het is - als toen -een heldere, zonnige dag. Boven de bomen staat het onveranderlijke blauw en er is een tinteling van herfst in de lucht. Mijn voeten schoppen tegen de eikels, die in een dikke laag op de grond liggen. Aan het eind van de laan neem ik afscheid van mijn gastheer en dan ga ik de lange weg naar Renesse. De morgen is stil en slechts zo nu en dan is er een teken van leven bij een van de huizen of de kleine boerderijen. Het is niet de weg, die ik gisteren met de bus gereden heb. Deze is smaller, bochtiger, maar veel mooier. Ik weet, dat ik de boomgaarden en de weiden, de huizen en de boerderijen zie, zoals zij die gezien moeten hebben: stil en vredig in het zonlicht, terwijl de natuur iets als een koele, klare belofte inhield. Niet de uitbundige jubel van de zomer, niet het tere verwachten van het voorjaar, maar de bevrijde rust van een klare winterdag. ..

Een kar ratelt me voorbij en ik luister naar het geluid van de wielen op de weg, tot het wegsterft in een haast ademloze stilte. Het harde geluid van mijn voetstappen klinkt brutaal en ik ga op de berm langs de weg lopen. Zo ga ik die weg, een uur lang. Dan kom ik bij de kerk in Renesse. Gisteren was ik hier met de bus en vroeg ik mij af, waar zij gelopen konden hebben. Nu weet ik het, nu ken ik het spoor. Rechtdoor, waar een richtingbord wijst naar 't strand. Het wordt stiller, nu ik 't dorp uitloop, steeds verder staan de huizen en kleine villa's uit elkaar. Dan is er een laan aan mijn rechterhand, een lange laan met aan weerszijden bomen. Ik loop die in. Vijftig meter verder zie ik een hek. Moet ik daardoor, zal ik misschien halverwege de laan moeten zijn?

En zo loop ik bijna voorbij de grote zwerfsteen, die langs de kant tussen twee bomen ligt. Ik draai me om en kijk nauwkeuriger: er staat een klein kruis gehouwen in die steen en daaronder: 10 December 1944. Meer niet. Minutenlang sta ik daar. Ik zie tussen de bomen aan de andere kant van de laan de lucht. Dit hebben zij gezien, toen zij op die bank stonden. Dit. En ik ervaar de volheid van al het gebeurde en ik weet, dat mijn reis naar Haamstede, mijn tocht langs de stille weg naar de Slotlaan van Renesse vergeefs zouden zijn geweest als ik gedacht had, nu deze historie te kunnen schrijven.

Ik kan vertellen, wat ik gisteren hoorde. Maar wat woorden zijn er voor de sombere dreiging van de grijze najaarsluchten boven de uitgestrekte waterwoestenij van dit eiland; voor de bitterheid van de mannen, die mij vertelden, hoe de Engelsen soms lukraak bombardeerden op doelen, die geen militair belang hadden, terwijl zij toch onder de grootste gevaren van minuut tot minuut via de telefoon in Zierikzee van de militaire situatie op de hoogte werden gehouden; voor de schampere lach, waarmee een hunner vertelt, hoe aan de overzijde in Noord-Beveland de geallieerden hun geschut voor de aardigheid lieten aftrekken door leken; voor het verhaal van die vrouw en die kinderen, die door een 's nachts overgestoken Engelse verkenningstroep van hun bed werden gelicht, in hun ondergoed mee moesten naar de overkant, daar drie dagen in een koude cel werden gesloten en toen op straat werden gezet, omdat zij geen inlichtingen konden verschaffen, terwijl de O.D. lange, uiterst gedetailleerde rapporten doorgaf; voor de bewondering en de dank in de stem van éen der mannen, als hij vertelt, dat geen van de veroordeelden heeft gesproken, ook niet onder de zwaarste mishandelingen, zodat verder niemand werd gearresteerd en de spionageberichtgeving via de telefoon voortgezet kon worden; wat woorden zijn er voor deze dingen?

Er zijn geen woorden meer zoals vaderland en trouw en geloof. Deze uitdrukkingen schieten hier tekort. Er is alleen een steen, een grote ruwe zwerfsteen tussen twee bomen, op de plaats, waar hun moede, gemartelde lichamen nog even hebben gestaan in de klare winterdag, eer God hun zielen nam in Zijn grote, wijde rust.




DE ORIGINELE NUMMERS VAN DE ZWERVER VAN NOVEMBER EN DECEMBER 1948


Hieronder vindt u de originele, complete nummers van het weekblad van LO-LKP, waarin het verhaal van Kees Bauer gepubliceerd is.
Daaronder heb ik het verhaal aansluitend, als één verhaal, opgenomen.


De Zwerver november 1948

Ik geef u in overweging
te klikken op deze en de volgende link.
Deze zijn redelijk goed te lezen.
Bij de eerste van november 1948
begint het verhaal bij blz 28. Dan 29.

De Zwerver december 1948

En dan vervolgens de Zwerver van december 48.
Het verhaal gaat verder op blz 4 en 5.
Dan blz 12 en 13. Als slot blz 20,21.

Hieronder vindt u de uitgetypte versie van het verhaal.
Maar het lezen van het origineel heeft een eigen bekoring.

























HET VERSLAG VAN DS. VOORNEVELD VAN ZIJN BEZOEK AAN DE MANNEN VLAK VOOR HUN OPHANGING


In hetzelfde nummer van De Zwerver van december 1948 staat aan het slot het verslag van ds.Voorneveld van zijn bezoek aan de negen mannen in de bunker in Haamstede. Het valt me u weer op hoe bijzonder pastoraal zijn optreden was. Hij is met grote schroom naar hen op weg gegaan. Maar God heeft hem toegerust tot die immens zware taak om die mannen in hun laatste ogenblikken geestelijk bij te staan. Ze hebben zelfs met elkaar gezongen: Een vaste burcht is onze God. Onvoorstelbaar.

Dezelfde dag heeft ds. Voorneveld nog de beide weduwen Jonker bezocht. Geweldig. En de volgende dag op de fiets van Haamstede naar Brouwershaven voor een bezoek aan de familie Verhoeff. Hij doet daar ontroerend verslag van. Ik had hem graag als dominee gehad. Mooi dat naar hem in Pernis een straat is genoemd.
In hoofdstuk 4 vind je nog meer informatie over het verslag van ds.Voorneveld. Het vormt de kern van deze website. Daarom is twee keer aandacht niet teveel.


EEN VASTE BURCHT IS ONZE GOD

Altijd wanneer ik terugdenk aan die onvergetelijke Zondag, 10 December 1944 te Haamstede, komt er grote ontroering en weemoed over mij. Wat toen door mij doorleefd is, het is zó geweldig aangrijpend geweest, enerzijds door zijn onbeschrijflijke tragiek, maar anderzijds ook door zijn machtig geloofsheroïsme, dat het niet heeft nagelaten een onuitwisbare indruk op mij te maken. Dat jonge mensen, van wie verschillenden bloeiende gezinnen moesten achterlaten, op zulk een wijze afscheid van het leven hebben genomen, het is meer dan waartoe aardse kracht ooit in staat stelt. Dan kan ook niet verklaard worden uit de liefde voor een ideaal, maar dat is alleen mogelijk geweest door een sterk geloof.

En wanneer ik dan nu trachten ga om U zo sober mogelijk een beschrijving te geven van verschillende bijzonderheden uit de laatste ogenblikken van deze mannen, dan is het mijn bedoeling om vooral daarop uw aandacht te vestigen. Het mag geen sensatieverhaal worden, dat ons doet gruwen van zoveel onmenselijke wreedheid, want daarvoor is het einde van deze helden te gewijd geweest. Neen, we kunnen hun nagedachtenis niet beter eren dan door voornamelijk de kracht van hun geloof in hun heengaan te doen uitkomen.

't Was dan Zondagmorgen 10 December 1944. Er heerste een gedrukte stemming. Wat er eigenlijk was, kon niemand vermoeden, maar dat er iets dreigde begrepen we allen. 't Was, of we een voorgevoel hadden van een naderend gevaar. Hier en daar doken geruchten op, dat enige van onze beste mannen, die een vooraanstaande plaats in de verzetsbeweging innamen, bij een vergeefse poging om in bevrijd gebied te komen, gegrepen waren, en nu door de bezetter in een bunker waren opgesloten. Het bleek, helaas, maar al te spoedig, dat de geruchten waarheid bevatten.

De kerkdienst was begonnen, en in de pastorie was mijn vrouw met de kleintjes thuisgebleven. Plotseling wordt er heftig aan de bel getrokken. Een kapelaan, tijdelijk te Haamstede geplaatst in verband met de aanwezigheid van verschillende Katholieken, die daar te werk waren gesteld, staat voor haar, geheel overstuur, en stoot het er uit: "Uw man - direkt komen!" 't Dringt nog niet tot mijn vrouw door wat dit te betekenen heeft, en rustig klinkt het dan ook: "Mijn man heeft dienst, maar na afloop kunt U op hem rekenen. Zegt U maar waar!" "O, neen," klinkt het gejaagd, "nu direct, geen tijd te verliezen!" "Maar wat is er dan, kunt U 't mij misschien zeggen?"

En dan komt het vreselijkste, dat zich denken laat: "Men heeft mij op 't Slot geroepen om 9 mannen In hun laatste ogenblikken bij te staan. Toen ik echter naar hun namen informeerde, bleek mij dadelijk, dat hier vergissing in het spel moest zijn, omdat het geen Katholieken betrof. Ik geloof, dat er mensen bij zijn, die tot de gemeente van uw man behoren, bijv. de Jonkers. Nu ben ik naar de officier gegaan om te vragen, of ik een dominee mocht roepen. Daarin werd toegestemd, mits hij direct kwam. Nu dacht ik aan uw man, maar roep hem gauw, anders is het te laat. Ze zullen met de terechtstelling nog even wachten." Geen woord werd meer tegengesproken. Een handdruk werd gewisseld. En toen klonk 't als een snik: "Ze worden opgehangen!"

Het storen van een kerkdienst, dat eerst onmogelijk leek, was nu geen bezwaar meer. Mijn vrouw ging in allerijl de kerk binnen, waar we juist de eerste psalm zongen. Ze kwam regelrecht de spreekstoel op, en hijgde: "Direct komen; op 't Slot zijn negen mannen, die terechtgesteld worden, ook Joost en Leen Jonker! Je mag nog even bij hen om voor en met hen te bidden." Wat er toen in mij omging, laat zich niet beschrijven. Maar 't was, of ik door de grond heen ging. 'k Dacht niet meer aan de gemeente, die op me wachtte, maar 'k was alleen overweldigd door dat vreeslijke, dat nu komen ging. Een ouderling werd vlug in kennis gesteld van het bericht, en ik ging naar huis om eerst mijn God om kracht te vragen voor deze zware gang en een Bijbel te halen.

Het laat zich verstaan, dat men in de kerk niet rustig meer achterbleef. Allerlei gissingen werden gemaakt. Een oud vrouwtje kon het niet langer uithouden, en moest naar de pastorie. Er zou wel wat met de dominee zijn, en dan was mevrouw zo alleen. Toen er echter één de kerk uitliep, volgden er meer. We leefden nu eenmaal in een angstige tijd, en dan gebeuren er dingen, die anders nooit zouden voorkomen. Langzamerhand begon het tot de mensen door te dringen, wat er aan de hand was. Vooral toen verschillende leden van één familie uit de kerk werden geroepen, kreeg men een angstig voorgevoel. Ze moesten om elf uur in Renesse zijn, bij de Slotlaan van het kasteel Moermond.

Wat had dat nu weer te betekenen? Ach, deze mensen zouden spoedig 't allerwreedste van hun leven te zien krijgen. Intussen was ik als in een droomtoestand naar 't Slot gegaan, een afstand van hoogstens enkele minuten. De wacht was blijkbaar reeds van mijn komst verwittigd, want aanstonds mocht ik doorlopen naar de Commandant, en dat nog wel zonder geleide, iets wat anders nooit gebeuren mocht. Allerlei gedachten hielden mij bezig, terwijl ik door de Slotlaan ging. Ik kon het mij nog niet goed realiseren, dat ik nu mensen moest voorbereiden op de eeuwigheid - mensen, van wie ik verschillende zo goed kende.

Eén ervan was Jarenlang één van mijn beste diakenen geweest, en de laatste tijd kwam hij vaak 's avonds bij me om te praten. 't Was, of hij toen reeds een voorgevoel had van wat nu zou gebeuren, en dikwijls had hij met de vraag gezeten: mag ik dat offer wel brengen? Later heb ik dikwijls aan onze gesprekken moeten terugdenken, want wat voorzag hij toen reeds treffend juist de na-oorlogse toestand!

Het was in mijn gedachten één warreling, die telkens weer opgelost werd in de smeking: "O God, bekwaam mij tot dit zware en verantwoordelijke werk!" Zo kwam ik bij de commandant. Hij ontving mij in zijn kamer en deelde mij de situatie mee. De namen van de slachtoffers las hij mij voor, en tegelijkertijd legde hij mij een beperking op. Ik mocht beslist niet over politiek spreken, maar mij uitsluitend bezig houden met de geestelijke belangen van deze mensen. De tijd drong, ik zou ongeveer een kwartier tot mijn beschikking krijgen, en nu moesten wc dan maar gaan.

Doch zó kon ik deze mannen niet aan hun beulen overlaten. Ik voelde het als plichtsverzaking tegenover hen, wanneer ik niet al het mogelijke gedaan had, vooral nu ik bij de hoogste instantie was, om hun vonnis gewijzigd te krijgen. Een hartstochtelijk beroep werd dan ook door mij gedaan om toch niet tot zulk een wrede maatregel over te gaan. Maar niets mocht baten, helaas! Ze hadden met vuur gespeeld, ze waren genoeg gewaarschuwd, nu moest het recht zijn loop hebben.

Een laatste poging waagde ik toen door een beroep te doen op zijn menselijkheid. Kon nu niet een mildere straf worden toegepast met het oog op hun vrouwen en kinderen? Doch ook dit hielp niet. "Befehl ist Befehl". Ik kon praten wat ik wilde, maar het kwaad was ten volle besloten. We moesten nu maar gaan, want de tijd schoot op. Zo gingen wij naar de bunker, waar ik mijn mensen zou vinden. Onderweg praatte hij nog druk over zijn familie-omstandigheden, maar ik hoorde het niet, het interesseerde mij niet. Ik was geheel vervuld van wat komen ging. Nogmaals probeerde ik om hem tot andere gedachten te brengen. Maar ik had de moeite even goed kunnen sparen. Er werd nauwelijks acht op geslagen.

Toen kwamen wij bij de bunker. Zwaar bewapende soldaten stonden op hun post, alsof hier de grootste misdadigers waren opgesloten. De sterk gegrendelde deur werd door hem opengedaan, we liepen een kleine gang door, en daarna werd de ruimte ontsloten, waarin mijn mannen zich bevonden. En wat ik toen te zien kreeg - ik zal het mijn leven lang niet meer vergeten! Daar stonden ze - als gekooide leeuwen, machteloos, volkomen in het donker, haveloos, alles even triest en somber! Waren dat nu de helden, die zoveel grootse daden verricht hadden? Ja, inderdaad! En spoedig zou het blijken, dat ze nog hetzelfde heldenhart behouden hadden. Want wat de vijand hun ook ontnomen had, en wat hun ook was aangedaan, toch stond hij machteloos tegenover hun hart, waarin de heldenmoed des geloofs was blijven leven. Ook hier zou de geweldige diepte van dat woord uit Lukas 12 waarheid blijken; "Vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, en daarna niet meer kunnen doen."

De commandant deelde hun met enkele woorden het doel van- mijn komst mee. Dat was hun nog toegestaan! Alsof het hier een grote gunst betrof, en niet een daad, waarop zij recht hadden. Toen ging hij weg - gelukkig, nadat ik eerst nog een lamp van hem gekregen had. Zelfs geen soldaat werd bij ons achtergelaten. En zo bleef ik met hen alleen, en toch in werkelijkheid niet alleen. Want God was met ons!

Het eerste ogenblik drongen ze van alle kanten op mij aan. Wat zal het een verademing voor hen geweest zijn om eindelijk een bekende bij zich te hebben. tegen wie zij zich vrij konden uitspreken. Ze behoefden niet op hun woorden te letten, uit vrees, dat ze teveel zouden zeggen, maar ze konden nu waar zijn. Daarna vertrouwden ze mij allerlei waardevolle voorwerpen toe. Ringen, brieven, portemonnees en nog meer stukken van betekenis werden mij ter hand gesteld. Toen was het ogenblik gekomen, dat ik rustig met hen kon spreken om hen voor te bereiden op de eeuwigheid. Ik kan niet weergeven wat daar door ons gezegd is. Woorden van stervenden gaat men niet publiceren.

Maar wel mag geweten worden, dat er ontroerende getuigenissen gegeven zijn. Al zag men ook op tegen de wrede scheiding van het leven en degenen, die men liefhad, toch was er tegelijk het vertrouwen op God, Die in Jezus Christus vol ontferming is en Zijn kinderen in hemelse heerlijkheid opneemt. In aansluiting hieraan heb ik Ps. 23 gelezen, de psalm van het stille Godsvertrouwen, dat ons zelfs in het aangezicht van de dood niet doet vrezen. Toen heb ik met hen gebeden, een kreet tol God om bijstand nu de banden met de aarde verbroken zouden worden, een smeking om uitzicht op het Vaderhuis daar boven, en een vraag om kracht voor hen, die achtergelaten moesten worden.

Mijn taak was hiermee eigenlijk afgelopen. Maar zou ik deze mannen niet tot het laatste toe ter zijde staan? Toen dan ook door hen gevraagd werd: "Dominee, U blijft toch bij ons?", was het voor mij vanzelfsprekend, dat ik niet wegging. De tijd, die ons nog restte, werd door mij gebruikt voor het opnemen van speciale groeten en bijzondere mededelingen aan de nabestaanden. Ook daarin kwam soms op zo treffende wijze de kracht van hun geloof uit. Wanneer ik nu nog nalees wat deze mensen in hun laatste levensogenblikken heeft beziggehouden, dan kan ik mijn ontroering niet bedwingen.

Hier werd voor dit leven afscheid genomen van veel liefs, waaraan vaak op hartstochtelijke wijze uiting werd gegeven, maar toch wist men deze scheiding niet voor altijd. Daar zou een weerzien komen in heerlijkheid, een weer verenigd worden, dat nooit meer verbroken zou worden. Toen ik met het opschrijven van deze afscheidswoorden klaar was, verzochten ze mij om nogmaals een gedeelte uit de Bijbel met hen te lezen. Graag voldeed ik natuurlijk aan hun verzoek. En op mijn vraag, waaraan zij de voorkeur gaven, antwoordden zij: "Leest u dan Ps. 91". En zo hebben we daar samen geluisterd naar het vertroostende Woord van God:

"Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. U zal geen kwaad wedervaren, want Hij zal Zijn engelen van U bevelen, dat zij U bewaren in al Uw wegen. Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen. In de benauwdheid zal Ik bij hem zijn. Ik zal er hem uittrekken, en Ik zal hem Mijn heil doen zien."

Daarna hebben we opnieuw met elkaar God om Zijn kracht gevraagd, en Hem gebeden om in een sterk geloof te mogen leven uit de beloften, die Hij ons gegeven had. En toen kwam het hoogtepunt. 't Was alsof hier in deze donkere bunker de aarde door de hemel werd aangeraakt. God maakte hen hoe langer hoe meer klaar voor het einde. Want hoewel de wacht al onrustig begon te worden, en de dreunende laars reeds vlakbij gehoord werd, toch stelden ze voor om tenslotte nog met elkaar te zingen. En we voelden het: daarvoor moest alles wijken! Als God zó sterk werkt, zijn er dan nog belemmeringen? Zelfs de wacht schijnt dat enigermate beseft te hebben, want hij trok zich weer terug. En toen hebben we daar, op hun eigen aanwijzing, met elkaar ons geloofsvertrouwen beleden in het machtige Lutherlied; "Een vaste burcht is onze God, een toevlucht voor de Zijnen".

Zó hebben deze mannen van het leven afscheid genomen, waarvan verschillende bloeiende gezinnen moesten achterlaten, terwijl ze heel goed wisten, dat ze aanstonds hun hoofd door de strop zouden moeten steken. Gewijde ogenblikken zijn dat geweest, waarin Gods nabijheid wel bijzonder ervaren werd. Hier heb ik duidelijk de kracht van het geloof gezien. Want dat men zó de dood tegemoet kon gaan, dat is niet uit natuurlijke oorzaken te verklaren. En evenmin kan men hier spreken van pose of grootdoenerij, want vlak voor zijn sterven veinst men niet! Hier werkte hogere kracht.

Ik moest nu weg. Met een handdruk heb ik afscheid van hen genomen, hun sterkte toebiddend voor de zware gang, die zij te volbrengen hadden. Dat was onze laatste groet in dit leven! Nauwelijks buiten de bunker gekomen, keek ik nog even om. En daar gingen ze reeds, de handen omhoog, de aanwijzingen van de wacht volgend. Wat een bespottelijk schouwspel leek mij dit toe! Het ging hier om mensen, die al heel dicht tot de hemelpoort waren genaderd, en die zich toch nog onderwerpen moesten aan zulke nietige, klein-aardse dingen. Wat zal dat voor hen zelf een schril contrast geweest zijn!

Overmeesterd door mijn gevoelens kwam ik weer thuis. Daar vond ik de kamer vol mensen, tot wie reeds was doorgedrongen wat er gebeuren ging. Het zwaarst was voor mij wel de ontmoeting met twee vrouwen, wier mannen ik zo juist had moeten voorbereiden op de zwaarste gang van hun leven. Ze zouden weldra weduwe zijn. Eén van hen kon nog maar niet geloven, dat dit het einde zou worden. Wat is het dan moeilijk om het rechte woord te spreken! Terwijl ik in de bunker was geweest, hadden zij getracht om nog even tot hun mannen te worden toegelaten. Maar de wacht had ze afgesnauwd. Onverrichter zake waren ze teruggekomen. Ik stelde nu voor om met hen mee te gaan. Misschien zou dit lukken. En inderdaad scheen onze poging resultaat te hebben. De wacht liet ons tenminste door.

Nauwelijks hadden we echter enkele passen gelopen, of daar kwam onder groot geraas een huifkar ons tegemoet. Ik kreeg een angstig voorgevoel. En helaas, het bleek maar al te zeer waarheid te zijn. We waren te laat! De mannen werden reeds naar Renesse vervoerd om daar hun vreeslijke einde te ondergaan. Terwijl ze ons passeerden lichtte één van hen het dekkleed even op - voelde hij, dat zijn liefste bezit op aarde hier stond? - en daar zag hij zijn vrouw! Strak keken ze elkaar aan - met een blik om nooit meer te vergeten - doch voort ging het, in razend tempo! Het leek wel, of de duivel deze beulen voort dreef! Toch hadden deze twee afscheid van elkaar genomen voor het leven.

Hoe de rest van die Zondag voorbijging, laat zich verstaan. We waren als lamgeslagen. Ik kon 's middags niet preken. Al de gebeurtenissen van die morgen waren teveel voor mij geweest. Maar toch was het telkens weer als een niet te ontnemen troost, die over ons kwam: ze zijn Boven, waar geen vijand, en geen vernedering, en geen leed hen ooit meer kan treffen. Dat was ook de troost van de nabestaanden.

Diezelfde dag liep ik nog even aan bij de twee weduwen, met wie ik 's morgens naar het Slot was gegaan. Weer een nieuwe ramp had hen getroffen! Ze moesten hun huis uit, eerst met achterlating van alles. Later werd dit gewijzigd, doordat ze alleen het allernoodzakelijkste mochten meenemen. Zo werden deze vrouwen met hun kinderen als honden de straat opgejaagd. Alsof het al niet erg genoeg was!

En toch grepen ook zij zich vast aan de wetenschap, dat hun mannen nu in heerlijkheid waren opgenomen. Geen angst kenden ze daar meer, geen onophoudelijk voortgejaagd worden, maar ze waren ingegaan in de rust, die er overblijft voor het volk van God.

In dit verband moet ik nog één voorval vermelden. De volgende dag ging ik andere familieleden opzoeken. Ik kwam in een gezin, waarvan de vader de dag tevoren gedwongen was geworden om naar zijn enige zoon te kijken, die enkele ogenblikken geleden was opgehangen. Wat het voor hem geweest moet zijn om zó zijn jongen te zien, - geen buitenstaander, die dit ooit zal beseffen! Men moet toch wel alle menselijk gevoel verloren hebben om dat van een vader te kunnen eisen. Maar waren het nog wel mensen? Had de duivel hen niet volkomen in zijn macht gekregen?

Als een gebroken man was hij naar huis gegaan, terwijl anderen hem moesten ondersteunen. En nu zat ik vóór hem. Nog was hij als versuft van de zware slag, die hem was toegebracht. Ik moest hem en zijn gezin uitvoerig vertellen, wat zijn jongen mij had meegedeeld. En toen ik kon zeggen, dat hij mij de opdracht had gegeven: "Wilt U mijn ouders en zusters er mee in kennis stellen, dat ik al mijn zonden verzoend weet in het bloed van Jezus Christus", toen greep er iets plaats, dat een onuitwisbare indruk op mij gemaakt heeft. Deze man, nog bedolven onder zijn smart, stond op, het was of zijn figuur iets profetisch kreeg, en met krachtige stem sprak hij het uit: "Dominee, dan hebben we nog alle reden om God te danken!"

Is ook dit niet alleen mogelijk geweest door de kracht van het geloof? Geen woord van haat of wraak werd gehoord, hoewel ook zij hun huis waren uitgedreven, maar alleen een danktoon tot God, omdat Deze zijn jongen had opgenomen in de hemelse heerlijkheid. Veel heb ik hier niet meer aan toe te voegen.

Ik heb getracht een zo sober mogelijke beschrijving te geven van de gebeurtenissen rond 10 December 1944. Als U dit "In Memoriam" als een sensatieverhaal gelezen hebt, dan is de bedoeling ervan door U niet begrepen. En wat veel erger is: dan houdt U de nagedachtenis van deze helden niet hoog.

U kunt hen het beste eren door deze houding; hun geloof navolgen, dat nog steeds tot machtige, tot boven-aardse dingen in staat stelt. Immers, nooit kan 't geloof teveel verwachten. En waarom niet? Omdat het zich heeft vastgegrepen aan God, Die een vaste burcht is, een toevlucht voor de Zijnen. Dan is hun levenseinde niet tevergeefs geweest, maar ze spreken nog nadat ze gestorven zijn.

Pernis. H. C. VOORNEVELD



HIER VOLGT HET ORIGINELE NUMMER VAN DE ZWERVER VAN DECEMBER 1945


De Zwerver december 1948




Pagina 36





Pagina 37





Pagina 38



DE ORIGINELE FOTO'S BIJ HET ARTIKEL VAN DS. VOORNEVELD

De foto's staan verspreid in het artikel.




Deze foto's staan in de tekst van ds. Voorneveld




Deze stonden wat verderop in de tekst





Dit zijn de Tien van Renesse.
Ds. Voorneveld bezocht negen van hen.
De foto's in het artikel
van ds. Voorneveld kloppen niet helemaal.
Marcus Pieter Machiel van der Klooster ontbreekt
en van Adriaan Martijn Padmos ontbreekt de foto.
Cornelis Lazonder was er niet bij,
hij was zwaargewond.



GEDICHT OVER DE TIEN VAN RENESSE

Na het aangrijpende verslag
van ds. Voorneveld
volgt in het kerstnummer
van De Zwerver een gedicht
door Kees Bauer


BALLADE VAN DE TIEN GEHANGENEN

Wie kent het lot te zijn omgeven
door water: in dit klein gebied
met vrouw en kind te moeten leven,
terwijl een vijand niets ontziet
en bunkers bouwt en harde muren;
te moeten buigen voor hun vreemde wil,
de laagste smaden te verduren,
de dag der vrijheid af te wachten, stom en stil?
Wie kent dit lot als zij op Schouwen-Duiveland,
waar meters water op de eigen erven stonden;
als zij, die vluchten wilden naar Noord-Beveland,
omdat hun harten niet berusten konden?

Wie kent de strijd, het ijdel vechten
van enkelen tegen een overmacht;
des daags verbeten zich de rug te rechten,
de twijfel en de angst in één doorwaakte nacht;
een legioen van duizenden te tarten
op een stuk grond in een verdronken land;
geen ander wapen soms te hebben, dan de harten,
die kunnen bidden, en het koel verstand?
Wie kent die strijd als zij op Schouwen-Duiveland,
waar 't water stroomde over Zeeuwse gronden;
als zij, die vluchten wilden naar Noord-Beveland,
omdat hun harten niet berusten konden?

Zij waren zeventien, een vrouw en zestien mannen,
zij stonden aan de dijk bij Zierikzee.
Het duister en de storm begunstigden hun plannen:
straks komt een boot en neemt hen allen mee.
De boot kwam niet, verwachting sloeg aan stukken -
Zo vond de Duitse grenswacht in dit donker uur
die zeventien, versomberd door 't mislukken,
en opende op hen onmiddellijk het vuur.
Toen vochten aan de dijk die mannen -
tot geen schot meer klonk en tien,
waarvan een zwaargewonde de laatste teugen dronken
van een bitter lot, omdat hun harten niet berusten konden.

Zij zijn getrapt, mishandeld en geslagen,
maar nochtans hebben zij geen woord gezegd.
Zo bleven zelfs hun laatste dagen
een stil en woordeloos gevecht.
Een Duitse krijgsraad heeft toen recht gesproken,
het vonnis luidde: doodstraf door de strop;
dat heeft hun laatste hoop gebroken. -
Men sloot hen zonder voedsel in een bunker op.
Zij zongen daar; Een vaste burcht is onze God, -
en toen zij in het zonlicht stonden
waren hun zielen sterk;
hun lichaam stierf op Duits gebod,
omdat hun harten niet berusten konden.

Prins van hun harten, die in U berustten,
maar streden tot de dood het aardse lichaam nam,
hebt Gij hun zielen weggevoerd naar verre kusten,
waar nooit een schenner der volmaakte vrijheid kwam?
Geef ons, als hun, de kracht te blijven strijden,
waar kwaad en onrecht in onszelf en anderen woelt;
leer ons het leven noch de dood te mijden,
waar soms de bitterheid van dit bestaan ons overspoelt.
Eens naamt Gij die van Schouwen-Duiveland;
wat blijft is 't lied, gezongen door hun monden,
toen zij ontsnapten naar een vrijer Land,
omdat hun harten niet berusten konden.

KEES BAUER