VERSLAG VAN H. MINKEMA VAN DE PZEM

OVER DE TIEN VAN RENESSE

EN DE GEHEIME TELEFOONVERBINDING









Dit is een willekeurig trafogebouwtje,
zoals er vele stonden op Schouwen&Duiveland.
In precies zo'n gebouwtje ergens tussen Zierikzee en Bruinisse
gebruikten Minkema en zijn mensen de telefoon via de hoogspanningskabel.
Ik weet niet of het 'echte' trafogebouw er nog staat.
De gebouwtjes dienden om de hoogspanning omlaag te transformeren.
Aldus info + foto van Hans Verseput, waarvoor veel dank.

.


INLEIDING




H.Minkema houdt een toespraak namens het georganiseerd verzet
bij de onthulling van de gedenksteen voor Menke van der Beek
op 10 december 1945 te Zierikzee.
Menke had de leiding bij de oversteek naar bevrijd gebied.
Hij behoorde tot de Tien van Renesse.
.


Voor me ligt een verslag van H. Minkema uit Zierikzee. Hij is in 1898 geboren in Mijdrecht. Hij was als technisch ambtenaar in dienst bij de Provinciale Zeeuwse Electriciteits Maatschappij, de PZEM. Hij doet vlak na de oorlog in 1945 een verslag het licht zien, waarvan door G.M.Fey in zijn boekje van augustus 1945 dankbaar en veelvuldig gebruik wordt gemaakt. Zie hoofdstuk 3. Minkema was de baas van de PZEM-telefoonlijn tussen het bezette Schouwen & Duiveland en het bevrijde St-Philipsland. Die verbinding heeft een belangrijke rol gespeeld in december 1944.

Het verslag van Minkema bestaat uit 9 vellen oorlogspapier in folioformaat (33x21cm). De tekst is achter elkaar getypt (bijna zonder alinea's) en daarna gestencild. Hij maakte gebruik van lange zinnen met of zonder komma's, ook al zou een punt op z'n plaats zijn. Ik heb vaak de komma vervangen door een punt-komma of door een punt. Vlak na de bevrijding was er grote papierschaarste, vandaar dat zijn bladspiegel zo'n volle indruk geeft. Ik heb de tekst zo getrouw mogelijk overgetypt, waarbij ik de spelling heb gemoderniseerd en de lange zinnen soms in stukjes geknipt. Wat de lezer voor zich krijgt is dus een nauwgezette, woordelijke weergave van het verslag van H. Minkema.
In het Archief te Zierikzee bevindt zich een verkort en geredigeerd verslag (met het oog op de leesbaarheid) door Hans en Maddy Verseput-Stevense.

Het bijzondere van de telefoonverbinding van de PZEM was, dat de Duitsers er niets van wisten. Ze vermoedden wel veel en deden pogingen om erachter te komen, maar heel lang kon Minkema de geallieerden te St.Philipsland op de hoogte houden van de toestand op het eiland. Het contact via deze telefoonlijn duurde tot 4 januari 1945. Lange tijd had hij vier maal per dag verbinding met St-Philipsland n.l. 8 uur, 13 uur, 17 uur en 20 uur en was er haast altijd wat te melden; meestal werden de gegevens door een tolk te St.Philipsland opgenomen. Het verslag van Minkema is alleen al spannend om de vele manieren waarop hij de Duitsers misleidde.






Dit is het Havenplein in Zierikzee, tegenover café Concordia.
Eén van de huizen is het vroegere kantoor van de PZEM,
vermoedelijk waar nu Pearle op staat.
Minkema woonde achter deze gebouwen, aan de Hoge Molenstraat.
Hij kon dus gemakkelijk vanuit zijn huis
via de achteringang van zijn kantoor daar binnen komen.
Deze foto + info kreeg ik ook van Hans Verseput.

.


Om te voorkomen, dat de gesprekken zouden kunnen worden afgeluisterd, of dat de Duitsers bij eventueel onderzoek na konden gaan dat getelefoneerd kon worden, maakte Minkema in zijn woning en in alle trafohuisjes de telefooninstallaties zodanig, dat een buitenstaander er onmogelijk tussen kon komen. Bovendien was buiten de hiervoor genoemde uren de verbinding naar hier te St-Philipsland los en mochten ze van die kant nooit naar Zierikzee bellen. In St-Philipsland mocht niet eerder gesproken worden dan nadat Minkema het afgesproken wachtwoord had genoemd. Deze zorgvuldige omzichtigheid van Minkema is één van de oorzaken dat de telefoonlijn zo lang in stand kon blijven tot 4 januari 1945. In het verslag lezen we van nog meer mogelijkheden tot contact, onder andere via de hoogspanningskabels tussen de eilanden.

De informatie die Minkema doorgaf kwam van alle delen van het eiland. Met name Jan Verhoeff wordt enkele malen door hem met veel waardering genoemd. Jan was één van de weinigen van de groep die gevangen werd, die alles van de telefoonverbinding wist. Hij heeft ondanks de martelingen niets daarover losgelaten.

Van Sjaak Catsman ontving ik op 9-2-2019 nog de volgende informatie die ik wil doorgeven: "Ik las net het verslag van Minkema. Nog een kleine informatie:
Districtmonteur van de PZEM in die tijd was Jaap (J.M.Kloet). Dat was ook een geboren Brouwenaar en bediende de bedrijfstelefoon voor Brouwershaven (Aan de Oude Schouwse Dijk, vlak bij het tramstation woonde hij naast de transformatortoren). Waarschijnlijk was Kloet de persoon die eventuele berichten doorgaf voor het verzet in Brouw aan Minkema (waarschijnlijk had Jan Verhoeff hiertoe contact met Kloet). In de jaren 70 heeft Kloet me eens verteld dat de bedrijfstelefoon ging in Brouw en hij een Duitser aan de lijn kreeg. Hij heeft toen snel opgehangen en angstige dagen gehad; maar gelukkig gebeurde er niets. In dec '45 is Kloet samen met velen(o.a. mijn vader) van het eiland naar Duitsland gebracht(Arbeitseinsatz). Toen was voor hem het spel over."




Ik geef nu een paar voorbeelden van de betekenis van de telefoonlijn.

1. We weten uit zijn verslag dat Menke vd Beek een plan heeft ingediend samen met een ondergedoken Armeense officier. Dat voorstel bestond hierin: een bevrijdingspoging van Schouwen en Duiveland, waarbij gerekend kon worden op de steun van de 300 Armenen. Dit plan is door de geallieerden overwogen, maar ze vertrouwden de Armenen niet, waarop het plan werd afgeblazen. Een Belgische verbindingsofficier deelde Minkema mee dat niet kon worden ingegaan op het plan van Menke van der Beek. Bij de verkenning was ook gebleken dat het onmogelijk was met gemotoriseerde eenheden over de dijken te komen. Minkema reageert: "Het was een grote teleurstelling voor ons dat de bevrijding van ons eiland nog moest worden uitgesteld en niet kon worden ingegaan op het plan van V.d. Beek en de Armeense officier."

2. Op 3 december 1944 op zondagochtend kwam ir. Swaters aan Minkema vertellen, dat alle mannen tussen de 16 en 40 jaar zich moesten melden. Zondagavonds heeft Minkema de geallieerden hierover ingelicht in de vorm van een noodkreet en verzocht het eiland nog te willen bevrijden voor al deze mannen werden weggevoerd.

3. Enkelen van de ondergrondse verzochten om, wanneer de geallieerden nog niet direct zouden kunnen komen, hen te komen halen met de Reddingsboot van Ouddorp, die een paar weken geleden met Armenen te St.Philipsland was aangekomen en waarvan de motor weinig geluid maakte.

4. Maandagmiddag 4 december 1944 kreeg Minkema de geallieerde officieren aan de telefoon en werd hem meegedeeld dat ze een aantal leden van de ondergrondse wilden komen halen. In totaal zouden het er 16 kunnen zijn. Direct stelde hij zich met Ir. Swaters in verbinding en werd op dit plan ingegaan, wanneer er een voldoende aantal mensen mee wilden. Dit was inderdaad het geval. 's Avonds werden de details met de geallieerden besproken. Minkema heeft dus een belangrijke rol gespeeld in het contact met de geallieerden over de overtocht van de 17, die helaas zou mislukken.

5. Minkema geeft belangrijke militaire informatie door. Op zondag 5 november zou er een bootje overvaren met kaarten en plattegronden. Een door de geallieerden geplande beschieting van 4 torpedobootjagers in de Vluchthaven bij Bruinisse werd in verband met de overtocht uitgesteld. Begin december kon hij nog een belangrijk bericht doorgeven over 12 eenmanstorpedo's in de haven van Burghsluis, compleet met bemanning. Vrijdagmorgen 8 december werden deze door een aantal bommenwerpers grondig vernietigd.

6. Nog een laatste betekenis. Op 16 december begon door de Duitsers het Ardennenoffensief. Met twee tangbewegingen werd geprobeerd het strategisch uiterst belangrijke Antwerpen te heroveren. In de noordelijke tang speelde Schouwen en Duiveland een belangrijke rol. Op 21 december 1944 werd door Minkema met de geallieerden afgesproken dat hij op 27 december 's middags half vijf weer contact zou opnemen met St-Philipsland. Kort na de 21ste hoorde Minkema dat de Duitsers het plan hadden om met een flinke troepenmacht over te steken om zo Antwerpen te bedreigen via een te vormen bruggenhoofd.
Hij schrijft: "Wat hebben de kerstdagen voor mij verschrikkelijk lang geduurd en wat was ik blij dat het 27 december 's middags half vijf was. Direct heb ik om een Hollandse verbindingsofficier gevraagd en deze alles meegedeeld. Er zaten toen zeker 6000 Duitsers op het eiland. Het gevaar was bezworen want de andere dag zat St-Philipsland vol met geallieerde troepen met tanks, gevechtswagens en de nodige reserve tot Steenbergen. Dezelfde maatregelen werden op Tholen en Noord-Beveland genomen."

In het verslag van Minkema wordt geen melding gemaakt van het voorstel van Christiaan Wisse om de geallieerden te vragen de 3 geallieerde militairen op te halen vanuit Colijnsplaat omdat het verzet niet goed meer voor hen kon zorgen. De Duitsers hadden immers bevolen dat alle mannen tussen de 16 en 40 jaar zich moesten melden, dus ook de verzetsmensen. De geallieerden stemden hiermee in en vroegen aan Wisse en Van der Beek of die mee wilden met de overtocht. Toen ontstond dus de mogelijkheid dat er behalve de 3 militairen meer verzetsmensen mee konden naar het bevrijde Noord-Beveland. In het verslag van Minkema ontbreekt het voorstel van Wissse. Hij zal het niet geweten hebben. Zie Waarom kwamen de geallieerden de Tien van Renesse ophalen?


Ik hoop, dat u een beetje nieuwsgierig bent geworden naar het verslag van H. Minkema. Gelukkig heb ik nu een foto van hem. Men beschrijft hem mij als een lange man, die een beetje gebogen liep. Hij heeft veel verdriet gehad. Zijn vrouw overleed toen ze 39 jaar was. Minkema overleed kinderloos op 23 februari 1952. Hij was pas 54 jaar oud. Ik heb veel waardering voor deze illegale werker, die niet aan de weg timmerde, maar in het diepste geheim met behulp van een klein groepje vertrouwelingen zijn belangrijke verbindingswerk deed. Zoals gezegd is het boekje van G.M.Fey mee op het verslag van Minkema gebaseerd.
Ere wie ere toekomt!




HIER VOLGT HET INTEGRALE VERSLAG VAN H. MINKEMA


"Nu eindelijk de bevrijding van Schouwen & Duiveland dan toch een feit is geworden, kunnen wij eens iets vertellen van wat voordien achter de schermen heeft plaats gevonden in het belang van de geallieerde, dus Nederlandse zaak. Anderen zullen u kunnen vertellen wat gedaan is voor de onderduikers, voorbereiding voor de organisatie direct na de bevrijding enz. en wil ik mij bepalen tot onze spionnagedienst en de verbinding met de geallieerden.

Waar de bedrijfstelefoon van de P.Z.E.M. in de loop der oorlogsjaren zeker wel zes maal door verschillende Duitse militaire instanties was opgenomen en ons werd meegedeeld, dat deze bij gevechtshandelingen in de omgeving van ons eiland te Zijpe zou worden afgesneden, hadden wij nooit gedacht, dat onze telefoon nog eens een rol zou spelen in de oorlogshandelingen.

In de zgn septemberdagen met de Bredageruchten wisten wij door onze rechtstreekse verbinding met Roosendaal, vanwaar ze directe verbinding met Breda, Eindhoven en zelfs Hoensbroek en Maastricht hadden, dat deze geruchten onjuist waren en konden door tegen te spreken wellicht onbezonnen handelingen, zoals op Noord-Beveland plaats vonden, voorkomen.

Waar het spoorwegknooppunt Roosendaal herhaaldelijk werd gebombardeerd raakte onze telefoonkabel bij Roosendaal al gauw defect en was met daar dus geen verbinding meer mogelijk. Wel bleef intact de verbinding met St-Philipsland, Nieuw-Vossemeer en Oud-Vossemeer en deze verbinding heeft, waar de Duitsers haar waren vergeten, later een grote rol gespeeld.

In september wist een Duitser in het transformatorstation Anna Jacobapolder Haven te komen en belde daar naar Zierikzee; hij zei dat het was om de telefoon te proberen en zouden als ze daar in die hoek kwamen naar ons willen bellen om berichten aan Haamstede door te geven. Het spreekt dat ik daar niets voor voelde en de andere dag hadden wij de telefoon in dat transformatorstation zodanig onklaar gemaakt, dat er oppervlakkig niets van te zien was, doch dat toch niet gesproken of geluisterd kon worden.

Na de bevrijding van St-Philipsland werden de deuren van het transformatorstation van Anna Jacobapolder opengebroken gevonden en was te zien dat ze met de telefoon bezig geweest waren, maar vanzelf zonder resultaat.

Laatst oktober, toen de geallieerden steeds meer vorderden begon onze telefoon van belang te worden. Eerst werd Tholen bevrijd, Steenbergen werd toen sterk verdedigd met als flankdekking nog Duitsers in Nieuw-Vossemeer en St-Philipsland. Waardevolle inlichtingen omtrent de Duitse stellingen, mijnenvelden etc werden toen vanuit Nieuw-Vossemeer naar Oud-Vossemeer doorgegeven. Onze monteur Jumelet te Nieuw-Vossemeer moest meermalen in het transformatorstation zien te komen om te telefoneren, terwijl naast het station de Duitsers in mitrailleurnesten zaten. Al gauw raakte onze telefoonkabel door het opblazen van de Slaakdam defect, doch we wisten toch weer verbinding te krijgen over de hoogspanningskabel.

In die tijd, dat was vrijdag 3 november zouden 's avonds om half elf een konvooi van vijftien Duitse schepen uit de haven van Zierikzee vertrekken; wij gaven dat aan de Canadezen op Tholen door, doch verzochten om niet in de haven van Zierikzee te bombarderen, maar er buiten. 's Avonds kwart voor elf hoorden wij de vliegtuigen rond cirkelen, doch het was inmiddels gaan stormen, waardoor de schepen niet waren uitgevaren. Aan ons verzoek om niet in de haven te bombarderen werd voldaan, zodat geen Z.zeese burgers en eigendommen gevaar liepen.

De ondergrondse op Schouwen en Duiveland was in het bezit van nauwkeurige tekeningen en gegevens omtrent stellingen, mijnenvelden etc. van de Duitse Weermacht; waar de geallieerden nu ieder ogenblik op St-Philipsland konden arriveren, was het zaak deze gegevens tot op de laatste dag bijgewerkt, ten spoedigste in hun handen te spelen, maar de vraag was op welke wijze nog over te komen zou zijn.

De monteur van de P.Z.E.M. M.Barendse werd bereid gevonden zich hiermee te belasten en Elenbaas te Bruinisse zou hem met een roeiboot overbrengen. Er was echter een vergunning van de Duitse marine te Zijpe nodig voor de overtocht en deze werd verkregen op het motief, dat ik een monteur over wilde sturen om te gaan zien of iets aan de elektriciteitsvoorziening te doen zou zijn; gelukkig wisten de Duitsers minder dan wij en hadden dus nog niet in de gaten dat de geallieerden reeds zo dichtbij waren. De vergunning voor de overtocht werd verkregen voor Zondagmorgen 5 november tussen 9 en 10 uur. Zaterdagsavonds werden de laatste gegevens nog in de plannen verwerkt.

Inmiddels waren de geallieerden Zaterdagsmiddags reeds in St-Philipsland gearriveerd; wij deelden hen mede wat we Zondagmorgen over zouden brengen en verzochten hen zolang nog van de Anna Jacobapolder Haven weg te blijven.

Die zondagmorgen stormde het hevig, zodat overvaren met twee man niet mogelijk was en nog een derde man, Van den Berge uit Bruinisse, werd meegenomen. Na een zware tocht, welke onder de ogen van de Duitsers werd volbracht, bereikten zij behouden de andere oever, waar de geallieerden en de ondergrondse hen reeds stonden op te wachten.

Er was mij 's morgens reeds medegedeeld, dat de geallieerden de vluchthaven te Zijpe, waarin vier grote Duitse marineschepen lagen, zouden gaan beschieten, doch in verband met de hiervoor genoemde reden zouden ze tot half elf wachten. Op half elf begon inderdaad de beschieting, waarbij alle Duitse schepen in de grond werden geboord.

De door Barendse overgebrachte bescheiden, waaronder ook een plan opgemaakt door V.d. Beek en een Armeens officier om met de hulp van de Armenen Schouwen-Duiveland spoedig van Duitsers te zuiveren, waren inmiddels overhandigd aan een Canadees officier en doorgegeven aan het hoofdkwartier. 's Maandagmorgens kreeg ik hierover een Belgische luitenant aan de telefoon en hoorden we dat ze de Armenen niet vertrouwden en dus niet op dit plan in konden gaan.

Gevraagd werd mij toen om zo mogelijk voor 2 uur 's middags te willen rapporteren hoe of de toestand in Bruinisse en Zijpe was. Ik direct naar V.d. Beek, die iemand van Bruinisse zou sturen. Voor 2 uur was V.d. Beek al bij mij en hoorde van hem dat de Duitse schepen waren vernietigd en dat de gehele Duitse bezetting van Bruinisse op de vlucht was geslagen.

Ik kon dit dus om 2 uur reeds naar de overzijde berichten. 's Maandagsavond is toen een grote Engelse patrouille overgekomen met als gidsen Barendse en Elenbaas. Een Duitser werd nog te Zijpe aangetroffen, welke werd neergeschoten; de patrouille is teruggegaan. Barendse en Elenbaas bleven achter te Bruinisse. Dezen belden dinsdagmorgen vanuit ons kabelstation te Zijpe op en deelde mede dat er in Bruinisse geen enkele Duitser meer was. Daarop is een patrouille van drie man direct overgestoken, waarop de Belgische luitenant met een Canadees naar Bruinisse gingen.

L. Verdoorn van Bruinisse zou de te SirJansland ondergebrachte Drentenaar van de luchtlandingstroepen ophalen, doch stuitte onderweg op een Duitse patrouille. Van het ophalen van de Drentenaar kon dus helaas niets meer komen. De geallieerde patrouille is daarna weer teruggekeerd met Barendse en met medeneming van drie NSB'ers. Elenbaas bleef te Bruinisse achter doch hield zich de eerste tijd nog schuil. Het was de bedoeling dat op woensdagmorgen een grote patrouille met pioniers naar de vluchthaven zou komen, doch daar werd vanaf gezien daar er Duitse troepen op weg waren naar Zijpe.

De Belgische luitenant deelde mij mede dat er bij de verkenning was gebleken dat het onmogelijk was met gemotoriseerde eenheden over de dijken te komen en dat een eventuele landing door de marine zou moeten worden uitgevoerd. Maar dan meer naar het westen van ons eiland. Het was een grote teleurstelling voor ons dat de bevrijding van ons eiland nog moest worden uitgesteld en niet kon worden ingegaan op het plan van V.d. Beek en de Armeense officier.

Hierna volgden verscheidene weken waarin wij de geallieerden nauwkeurig op de hoogte hielden van de toestand op ons eiland.

Ir. Swaters, het hoofd van de OD op Schouwen en Duiveland bekwam als waterstaatsingenieur zeer waardevolle gegevens op onopvallende wijze van zijn personeel en stonden wij dan ook dagelijks met elkaar in contact. Vrijwel iedere dag waren er nieuwe gegevens. Ook V.d. Beek welke regelmatig contact had met de te Z.zee ondergedoken Armeense officier en welke laatste geregeld verbinding had met Armenen te Haamstede kwam mij zeer belangrijke gegevens brengen. Ook Verhoeff en Wisse te Brouwershaven kwamen zeer veel te weten en werd mij dit door onze monteur Kloet te Brouwershaven per bedrijfstelefoon overgebracht. Eveneens deed dit ook onze monteur Verseur te Renesse.

Vier maal per dag had ik verbinding met St-Philipsland n.l. 8 uur, 13 uur, 17 uur en 20 uur en was er haast altijd wat te melden; meestal werden de gegevens door een tolk te St-Philipsland opgenomen. Onze agent Neele verleende zijn bemiddeling om in het transformatiestation te kunnen komen. Een enkele maal, voor zeer belangrijke dingen kwam een Hollandse verbindingsofficier en ook wel de Engelse en Canadese officieren, waarbij dan het gesprek werd gevoerd door bemiddeling van de tolk.

Om te voorkomen, dat onze gesprekken zouden kunnen worden afgeluisterd, of dat de Duitsers bij eventueel onderzoek na konden gaan dat getelefoneerd kon worden, maakte ik hier in mijn woning en in alle transformatiestations de telefooninstallaties zodanig, dat een buitenstaander er onmogelijk tussen kon komen. Bovendien was buiten de hiervoor genoemde uren de verbinding naar hier te St-Philipsland los en mochten ze van die kant nooit naar hier bellen, terwijl in St-Philipsland niet eerder gesproken mocht worden dan nadat ik het wachtwoord had genoemd. Dit was de laatste tijd: 'na regen komt zonneschijn'.

Ook mocht er met het oog op contraspionnage te St-Philipsland tegen het publiek niet over gesproken worden. Zeer vele malen is hier mij gevraagd of ik nog wel eens iets van de andere kant hoorde en evenveel malen moest ik met een stalen gezicht antwoorden, dat daar natuurlijk geen sprake van was, want dat de telefoonverbinding met St-Philipsland reeds lang verbroken was. Sommigen waren zelfs zo nieuwsgierig, dat ze het niet bij eenmaal vragen lieten en er later wel eens op terug durfden komen. Alleen de directe berichtgevers wisten ervan en andere leden van de O.D., welke daarbuiten stonden kwamen ook niets te weten. Zouden wij de hiervoor genoemde veiligheidsmaatregelen niet hebben genomen, dan zou ik reeds lang hebben gehangen.

Naast de voldoening, wanneer wij zelf de resultaten van onze berichtgevingkonden zien, hadden we ook teleurstellingen. Zo gaven wij veel door over de verbinding Ouddorp-Scharendijke-Brouwershaven, doch zeer zelden werd daar iets aan gedaan. Toen begrepen wij dat niet, doch later werd een en ander duidelijker toen bleek, dat Schouwen en Duiveland nog niet in het eerste plan lag van het geallieerd opperbevel.

Er kon hier geen kanon verplaatst worden of het was direct al aan de andere kant bekend. De bunkers te Zijpe waren door Verdoorn tot op 1 meter nauwkeurig doorgegeven en prettig was dat dit door een Poolse verkenningsofficier-vlieger werd bevestigd. Gevraagd werd om zo mogelijk niet op de bebouwde kommen van ons eiland te schieten, doch de Belgische verbindingsofficier zei mij, dat zolang hier Duitsers zaten en wij aan in het front lagen hier niet altijd aan te ontkomen zou zijn. Zo beleefden wij in november 1944 zeer veel dagen van spanningen; soms dachten wij dat de geallieerden gauw zouden komen en dan moesten we onze hoop weer opgeven, hoewel ik steeds op dit punt optimistisch bleef.

Nog wil ik er even tussendoor vermelden hoe ik op een avond, terwijl ik met Brouwershaven telefoneerde, muziek en spreken in de telefoon hoorde. Te Brouwershaven werd dit ook gehoord. Al gauw bleek het Radio Oranje te zijn en later de Duitse uitzending uit Engeland. Wij waren er niets gerust op en dachten eerst aan een Duitse luisterpost op onze bovengrondse telefoon, hoewel daar die radio dan weer vreemd bij was. Die nacht zijn mijn vrouw en ik gekleed gaan slapen om, wanneer er Duitsers aan de deur kwamen direct onder te gaan duiken. 's Morgens hoorden wij de radio nog even; ik heb het verklaard uit een contact van onze telefoon met een antenne of inductie. Zekerheidshalve zijn wij daarna tussen Z.zee en Renesse over de hoogspanningslijn gaan telefoneren.

Zo kwam de 3de december toen ir. Swaters mij 's middags kwam vertellen, dat alle mannen tussen de 16 en 40 jaar zich moesten melden. Zondagavonds heb ik de geallieerden hierover ingelicht in de vorm van een noodkreet en verzocht ons eiland nog te willen bevrijden voor al deze mannen werden weggevoerd. Enkelen van de ondergrondse verzochten om wanneer de geallieerden nog niet direct zouden kunnen komen hen te komen halen met de Reddingsboot van Ouddorp, welke een paar weken tevoren met Armenen te St-Philipsland was aangekomen en waarvan de motor weinig geluid maakte.

Ook kon ik toen nog een zeer belangrijk bericht doorgeven over 12 eenmanstorpedo's in de haven van Burghsluis, compleet met bemanning. Vrijdagmorgen 8 december werden deze door een aantal bommenwerpers grondig vernietigd.

Maandagmiddag 4 december 1944 kreeg ik de geallieerde officieren aan de telefoon en werd mij meegedeeld dat ze een aantal leden van de ondergrondse zo mogelijk van het gehele eiland afkomstig, wilden komen halen. In totaal zouden het er 16 kunnen zijn. Direct stelde ik mij met Ir. Swaters in verbinding en werd op dit plan ingegaan, wanneer er een voldoend aantal mensen mee wilden. Dit was inderdaad het geval en werden 's avonds de bijzonderheden met de geallieerden nader besproken.

De overtocht werd bepaald op woensdagavond 6 december en zouden de geallieerden tussen 7 uur en 8 uur recht voor de Boerenweg aan de Zeedijk komen. Wanneer onverhoopt de tocht niet door zou kunnen gaan, zouden ze 3 granaten op het Stelletje afschieten. Om 7 uur zouden onze mensen aan de Zeedijk zitten en iedere 5 minuten 3 lichtsignalen met een sterke afgeschermde zaklamp geven in de richting Colijnsplaat.

De tocht naar de Zeedijk verliep naar wens en allen zaten om 7 uur op de afgesproken plaats. Het was inmiddels echter zeer slecht weer geworden, veel regen en wind en ze hebben zo tot half negen daar lichtsignalen zitten geven, zonder iets van de geallieerden te bemerken. Wel kruiste het afgesproken vliegtuig ter camouflage van het geluid der motorboot, steeds rond. Later hoorden we, dat de boot in de richting Boerenweg is gevaren, doch geen lichtsignalen heeft gezien en overrichter zake is teruggekeerd. Onze mensen kwamen zonder Duitsers tegen te komen behouden in Zierikzee terug.

Het was donderdagmorgens een grote teleurstelling en de meesten drongen er op aan, dat de overtocht toch nog eens zou worden beproefd.

O, ja , ik moet nog even vermelden dat het gezelschap, behalve uit leden van het Secretariepersoneel Renesse, welke het bevolkingsregister hadden vernietigd, de hier ondergedoken Armeense officier en de 3 ondergedoken mannen van de luchtlandingstroepen (twee Engelsen en een Drentenaar), deze 3 mannen waren door bemiddeling van Joost en Jan Ringelberg uit Duiveland gehaald.

Er werd dus weer telefonisch geconfereerd met de geallieerde officieren in St-Philipsland op donderdagsmiddags om 1 uur. Om rechtstreekse afspraken met de Engelsen te kunnen maken werd een van de twee Engelse luchtlandingsmannen in mijn woning binnengeloodst; hij liep dus midden op de dag in een burgerpakje door Zierikzee. Cor Kloet heeft dit karweitje zeer handig opgeknapt en hij liep even voor hem uit. Ir. Swaters was ook bij deze bespreking aanwezig. Nadat de Engelsman met de geallieerde officieren had gesproken en een kopje thee bij ons had gedronken (hem heeft mijn vrouw vanzelf geen surrogaat voorgezet, ze had nog een klein beetje echte), werd hij door Kloet om 2 uur weer afgehaald.

Afgesproken werd nu dat de expeditie om 8 uur donderdagsavonds zou worden herhaald, waartoe ze vanuit St-Philipsland direct per auto naar Colijnsplaat gingen. Onze mensen zijn 's middags nog grotendeels naar het huis van De Ruiter in de hoek van de Zeedijk-Boerenweg gegaan en de anderen 's avonds.

Om 8 uur werd uit Colijnsplaat weggevaren en direct werden de lichtsignalen gezien, ditmaal een rood en een wit en niet met lange onderbrekingen, doch bijna doorlopend zou er geseind worden. Om 8 uur 35 kwam er een auto langs de Boerenweg naar de Zeedijk gereden; direct werden de lichten der onzen gedoofd, doch gelukkig reed de auto door in de richting Haamstede. Vanaf de motorboot der geallieerden werd het licht van deze auto ook waargenomen; voor hen was het net of iemand hard met een licht in de richting van Kistersinlaag wegdraafde. Nadat dit was verdwenen zagen ze de lichtsignalen van de onzen niet meer terug, hoewel deze direct weer zijn gaan seinen.

Vermoedelijk is de boot teveel in de richting Flauwers afgedreven, waardoor ze vanwege de afscherming niet meer recht in onze zoeklichten keken. Ten laatste is een patrouille aan Kistersinlaag aan wal gegaan en in de richting van de Boerenweg gelopen, waarbij ze langs een Duitse schildwacht moesten. Ze waren kwart over negen aan de Boerenweg, doch vonden daar niemand. Hierop zijn ze teruggekeerd en moesten weer de schildwacht passeren, welke een beetje stond te slapen en hen niet opmerkte. Schieten wilde de geallieerde patrouille niet en bespringen konden ze hem niet omdat hij achter een loopgraaf stond. Nadat ze weer scheep waren en de motorboot wegvoer schoot de schildwacht een lichtkogel af.

Hoe komt het nu dat de onzen om 9 uur 15 niet op de boerderij werden aangetroffen? Later heb ik van een van de ontkomenen de verklaring gehoord. Tot 9 uur hebben ze aan de zeedijk gezeten en seinen gegeven en om half 9 hadden ze de motorboot ook gehoord. Het geluid ging echter daarna steeds verder weg en toen ze om 9 uur niets meer hoorden, beschouwden ze de expeditie weer evenals de vorige avond als mislukt en werden maatregelen genomen naar Z.zee terug te keren, terwijl die van Haamstede en Renesse in het huis van de Ruiter zouden blijven en vandaar naar huis zien te komen.

Wisse is met zijn vrouw voorop gegaan om de weg te verkennen en kwamen halfweg de Boerenweg een Duitse patrouille tegen, welke naar de lichtkogel vroegen; hen zeiden deze niet te hebben gezien en met een lekke band van Haamstede te komen. Met zijn zaklicht liet hij de lege band zien waardoor hij gelijk de anderen kon seinen. Ze werden daarop doorgelaten, doch hoorden toen ze dichtbij de stad waren schieten en begrepen, dat het met de anderen mis ging.

Zoals we allen weten zijn daarop allen door de Duitsers gevangen genomen, behalve de 2 Engelsen, de Drentenaar en De Glopper uit Renesse. U begrijpt, hoe groot de verslagenheid bij ons was toen we vrijdagsmorgens de treurige afloop hoorden. De beste van onze ondergrondse waren erbij. Zij hadden de vaderlandse zaak vele malen op heldhaftige wijze gediend en toen daarop de zeer droevige zondag 10 december volgde, waren onze gevoelens ten opzichte van de beestachtige Duitsers van een grote haat vervuld.

De anderen had ik persoonlijk niet allen gekend en kende ik hen alleen uit hun daden als zeer goede Nederlanders, welke wij nooit mogen vergeten. Doch V.d. Beek kende ik daarnaast uit onze dagelijkse samenwerking persoonlijk ook zeer goed. Het was een man van karakter, welke voor de samenleving nog van zeer veel nut had kunnen zijn. Veel te jong is hij heengegaan. Ook met de familie van al de omgekomen mannen leven wij vanzelf ten zeerste mee. Daar mag het echter niet bij blijven. Met de daad moeten alle goede Nederlanders tonen, dat ze de achtergebleven betrekkingen van de gevallenen niet onverzorgd mogen laten. Hoe dat moet behoef ik hier niet verder op in te gaan. Onze propaganda-afdeling zal u dit wel duidelijk maken.

Vertelde ik u hiervoor al, dat onze verslagenheid groot was die vrijdagmorgen. Wij wisten bovendien ook niet hoe een en ander zich verder zou ontwikkelen en wat enkele van ons nog boven het hoofd hing. Want allen hadden ir.Swaters gezien voor hun vertrek naar de zeedijk. En welke barbaarse methode zouden de Duitsers wellicht op de gevangen genomenen toepassen om er nog zoveel mogelijk uit te persen?

Van onze telefoonverbinding wisten alleen V.d. Beek en Verhoeff; de anderen wisten wel dat er verbinding was, doch dachten dat het met radio was. Ook op dit punt hebben allen zich als ware helden en mannen van karakter gedragen, ze hebben aan de Duitsers geen enkele naam genoemd.

Vrijdags heb ik nog een paar maal met St-Philipsland getelefoneerd, ook om de droevige mislukking der expeditie mee te delen; het laatste 's middags om 5 uur. Daarna spraken we af dat we er voorlopig mee zouden stoppen, want er moest rekening mee worden gehouden dat de Duitsers naar een verbinding zouden zoeken en was het dus veiliger even af te wachten.

Er zat dus wel spanning in de lucht en u begrijpt welk een schrik het gaf toen zaterdagmiddag 9 december om 3 uur een Duitse vrachtauto voor ons huis stopte en er twee Duitsers aanbelden. Ik kon niet anders denken dan dat ze me kwamen halen. Mijn vrouw adviseerde mij om te maken dat ik weg kwam. Vlug mijn overjas aangeschoten en achter de deur uit, waarna ik mij in het huis van Jonker in de Hooge Molenstraat verstopte en later over de tuinen in een huis in de Lange Nobelstraat wist te komen.

Inmiddels deed mijn vrouw de voordeur open en vroegen de Duitsers naar mij. Ze zei dat ik niet thuis was en pas tegen de avond thuis zou kunnen zijn. Dat vonden ze jammer, want ze moesten weer naar Haamstede terug. Ze wilden inlichtingen over de hoogspanningslijnen en of vanaf Zijpe naar Haamstede kon worden getelefoneerd. Ook wilden ze in de transformatiestations zijn en vroegen of er de laatste 2 dagen gebeld was over de telefoon.

Mijn vrouw liet ze op kantoor, stond hen zeer heldhaftig te woord en liet hen tekeningen zien, welke daar aan de wand hingen. Daarop werd meegedeeld, dat waar ze me nu niet thuis hadden getroffen een kameraad van hen te Zierikzee zondagmorgen om tien uur om nadere inlichtingen zou komen. Het was duidelijk dat ze naar de verbinding zochten, doch nog geen bewijzen hadden.

Inmiddels was ik 's avonds 6 uur naar onze monteur Koster gegaan en trof daar mijn vrouw aan, welke mij niet in de woning van Jonker had gevonden. Mijn vrouw en ik vonden het veiliger die nacht niet in de eigen woning terug te gaan en ging monteur Koster zondagmorgen tegen 10 uur naar het kantoor. Toen de Duitser kwam zei hij, dat ik naar de kerk was. Aan Koster had ik instructies gegeven en wist deze dus wat hij zeggen moest. Meegedeeld werd aan die Duitser, dat wel getelefoneerd kon worden tussen Zijpe en Z.zee, doch dat dan eerst een paar dagen gewerkt zou moeten worden door ons om alle transformatiën af te schakelen.

Die Duitser gaf dit aan Haamstede telefonisch door. Hij ontpopte zich als Oostenrijker en vertelde dat het helemaal niet was om zelf te kunnen telefoneren, doch dat het te maken had met de 10, welke gevangen waren genomen en dat ze dachten dat er over onze hoogspanningskabel zou zijn getelefoneerd. Een en ander werd door hem vertrouwelijk meegedeeld en onze monteur Koster nam het vanzelf zonder iets te laten blijken voor kennisgeving aan. Gezien de vraag zaterdagsmiddags of er de laatste paar dagen was gebeld en de uitlatingen zondagsmorgens van de Oostenrijker leek het mij het veiligste eerst eens even aan te zien wat de Duitsers te Haamstede verder zouden doen, want er moest rapport uitgebracht worden aan de luitenant. Ik besloot dan ook samen met mijn vrouw een paar dagen ondergedoken te blijven.

Monteur Koster had de sleutel van een huis in de Korte Nobelstraat en kon vanuit zijn woning daar achterlangs komen. Wij gingen dus in deze woning en kon hij ons 's morgens vroeg en 's avonds eten brengen. Stoken ging daar vanzelf niet, zodat we met het oog op de koude maar in bed bleven.

In de nacht van zondag op maandag hoorden we om 12 uur in de tuin lopen en even daarna de achterdeur, welke met een haakje binnen was gesloten met geweld open trekken. We zagen licht door het glas van de slaapkamerdeur, hoorden eerst beneden iemand rondlopen en daarna de trap op komen. Nadat de persoon eerst op het voorkamertje was geweest, kwam hij onze slaapkamer binnen en wie zagen we daar in de deuropening staan? (Jan Ringelberg) met zijn petje schuin op zijn hoofd en een brandende kaars in de hand. Ik vroeg hem wat dat betekende en antwoordde hij: "We dachten wel dat jullie hier waren en kwamen eens kijken." Hij zei echter mij niet te kennen, wat inderdaad ook wel het geval zal zijn geweest en was het motief voor zijn binnendringen dan ook verzonnen. Toen ik hem zei dat hij zeker kwam om te slapen, werd dit direct door hem bevestigd en bleek hij zich in de woning te hebben vergist. Hij vertrok weer met zijn brandende kaars en zei bij het heen gaan: "Ik ken u niet en u kent mij niet." Even later hoorden we hem weer stommelen in de woning ernaast, nog steeds met zijn brandende kaars voor onze onverduisterde ramen.

Het spreekt, dat wij na dit avontuur in die woning niet konden blijven; we pakten ons toebehoren bij elkaar en klopten Koster uit zijn bed in wiens woning we toen de rest van de nacht verbleven.

Inmiddels besloten we maar niet verder onder te duiken en waar we beiden wel onze rust nodig hadden niet naar eigen woning te gaan, doch in het Cornelia Liefdehuis opgenomen zien te worden. Om te voorkomen dat het publiek ons er 's maandags heen zou zien gaan, moest dit dus vroeg gebeuren en belden we 's morgens om half acht reeds aan. Dank zij de welwillende medewerking van dokter Vleugels-Schutter en de Moeder Overste werden wij direct opgenomen en voor het geval Jan Ringelberg mij onverhoopt zou hebben herkend, werd afgesproken, dat we 's zondags reeds waren opgenomen.

De eerste dagen werd er onwillekeurig naar de voordeurbel geluisterd, vooral als we Duitsers hoorden. Doch Haamstede had mijn inlichtingen aanvaard en kwamen er niet meer op terug. De meegenomen tekening werd zelfs weer terugbezorgd op ons kantoor. Later hoorde ik dat mijn monteur Kloet te Brouwershaven en Verseur te Renesse ook in grote spanning hadden gezeten, doch ook voor hen liep het van zelf ook goed af. Zo kwamen we in het Liefdehuis weer wat tot rust, tot het in de tweede helft van december steeds onrustiger werd doordat zeer veel Duitsers ons eiland op kwamen en het wegvoeren van de mannen tussen 16 en 40 jaar een feit werd.

Waar ik van mijn werkelijke afsnijding der kabels niets had gehoord, kwam steeds weer het verlangen bij mij op weer verbinding met St-Philipsland zien te krijgen. Ik wilde mijn vrouw echter niet verontrusten en ik wist op 21 december (1944) 's morgens om half acht onder een voorwendsel het Liefdehuis uit te komen; tegen acht uur had ik op kantoor het toestel weer aangesloten. En tot mijn grote blijdschap kreeg ik om acht uur verbinding. Ik moest echter weer gauw terug en werden vlug enkele belangrijke inlichtingen doorgegeven. Vooral ook omtrent het wegvoeren van bovengenoemde mannen. Afgesproken werd dat ik op 27 december 's middags half vijf weer zou terug komen, en dat voordien te St-Philipsland geen zin had.

Kort daarna hoorde ik dat de Duitsers het plan hadden om met een flinke troepenmacht over te gaan om zo Antwerpen te bedreigen. Waar ik wist dat de totale bezetting 120 man was, schrok ik van deze berichten want het vormen van een bruggenhoofd zou voor de Duitsers mogelijk zijn geweest.

Wat hebben de kerstdagen voor mij verschrikkelijk lang geduurd en wat was ik blij dat het 27 december 's middags half vijf was. Direct heb ik om een Hollandse verbindingsofficier gevraagd en deze alles meegedeeld. Er zaten toen zeker 6000 Duitsers op het eiland. Het gevaar was bezworen want de andere dag zat St-Philipsland vol met geallieerde troepen met tanks, gevechtswagens en de nodige reserve tot Steenbergen. Dezelfde maatregelen werden op Tholen en Noord-Beveland genomen.

Ook kon ik doorgeven dat de staf van de troepen in Zierikzee en Duiveland in het huis van de burgemeester was ondergebracht en de wasserij vol munitie zat. Eveneens dat in Schuddebeurs veel Duitsers zaten met geschut, ook het geschut in Malta opgesteld en dat tussen kerstmis en Nieuwjaar zo veel in werking was, gaf ik door.

Het gevolg was een bombardement met vliegtuigen van de omgeving Platteweg, Rijksweg met goede resultaten. Jammer dat diezelfde dag te Haamstede zo ver werd misgegooid en daar meerdere burgers het leven bij lieten. Ook Schuddebeurs werd gebombardeerd en nadien verscheidene malen onder artillerievuur genomen.

Na 27 december had ik iedere dag weer een maal verbinding en toen op 31 december de beschietingen op Zierikzee begonnen, heb ik nadrukkelijk verzocht ons stadje zoveel mogelijk te ontzien. Er werd geantwoord, dat er rekening mee zou worden gehouden, doch dat de Duitsers Zierikzee helemaal niet als een open stad behandelden en vanuit Zierikzee (Malta) reeds enkele dagen het eerst naar de andere kant was geschoten.

Op 3 januari liep het jammer genoeg fout met onze verbinding doordat de Duitsers weer gingen zoeken. Een Oberfeldwebel en een onderofficier kwamen toen hier en moest ik mee naar het schakelstation Zierikzee en namen ze speciaal de hoogspanningskabel naar Zijpe en Nieuw-Vossemeer op. Het motief was dat ze proberen wilden een dynamo te krijgen, deze op een molen aan te sluiten en over onze kabel stroom te leveren. Het lag er echter dik op dat dit gezocht was en had ik gauw door dat het weer over het telefoneren ging. 's Middags werd mijn hoogspanningssleutel opgevorderd en wilden ze 4 januari naar het schakelstation Zijpe. Ik wist het daarheen te sturen mij mee te nemen. Dan kon ik de zaak voor ons nog zo veilig mogelijk zien te maken.

's Middags 2 uur ging ik met drie Duitsers op pad, een onderofficier, een Gefreiter en een Obergefreiter. Het werd een zware tocht, vanaf Stevensluis te voet naar de sluis te Zijpe (twee maal een half uur tegen de dijk gelegen wegens rondcirkelende jachtbommenwerpers) en van de sluis te Zijpe met een bootje naar het schakelstation te Zijpe. Ik had het zo geregeld dat ik voor op het bootje zat en kon toen bij het openen van de deur (op de vloer stond 50 centimeter water) ongemerkt de kabel voor doorverbinding van de telefoonkabel los trekken. Ook haalde ik de stoppen uit de stoppenkast en stak deze in mijn zak.

Daarna kwam een Duitser ook binnen en moest de hoogspanningskabel naar St-Philipsland af schakelen. Gevraagd werd ook naar de telefoonkabel en toen kon ik laten zien dat die reeds onderbroken was en beweerde dat dit in september reeds door de D.W. (Duitse Weermacht?[ gs]) was gedaan. Nadat ze over de hoogspanningskabel nog naar Zierikzee hadden getelefoneerd (er was een verbinding op het postkantoor) aanvaardden we de terugtocht, en was ik 's nachts 2 uur thuis.

Dit gevaar was dus ook weer bezworen, want spannend was het wel weer even; toen ze 4 januari 's morgens om 9 uur hier op ons kantoor kwamen, was ik nog in het Liefdehuis en troffen hier de werkman Westenbrugge aan, welke aan het afstoffen was. Ze grepen aan zijn jasje en tot 4 maal toe vroegen ze hem 'zeg ons even, wanneer heeft je chef het laatst met Roosendaal getelefoneerd'? Hij antwoordde dat hij maar grondwerker was en nooit op het kantoor was en van geen telefoon af wist.

Rechtstreeks hebben ze er mij nooit naar gevraagd en bewijzen dat er door ons getelefomeerd kon zijn, konden ze niet in handen krijgen. De verbinding met St-Philipsland waren we echter kwijt, hoewel ik alweer plannen maakte om wanneer er t.z.t. kans was over een doorverbindinkje, wat in Zijpe was blijven zitten, toch nog proberen verbinding te zien krijgen. Het was het aderpaar van Roosendaal, doch waar de kabel zo genaamd over spreekt, zou ik me toch allicht verstaanbaar hebben kunnen maken en dan te St-Philipsland op andere aders over laten schakelen.

Eerst moest ik echter af wachten wat de Duitsers verder in de stations uit gingen spoken. De sleutel hadden ze in hun bezit gehouden en werd ons verboden er in te komen, daar patrouilles opdracht hadden dan op ons te schieten. Ook wist ik dat de hoogspanningskabel op het postkantoor beluisterd werd. Het was dus zaak er vooreerst af te blijven, hoe jammer dit vooral met het oog op de beschietingen ook was.

Op 12 januari waren de hierboven genoemde Duitsers van de Nachrichten weer weg en kwam een andere onderofficier bij mij; het spelletje begon weer van voren af aan. Weer moest hij inlichtingen over alle verbindingen hebben en nu ook vooral over de telefoonkabel Zijpe-Zierikzee. Het kwam zover dat ze de 16 januari (1945 gs) 's morgens naar Nieuwerkerk wilden, om de telefoonkabel te beproeven. Gezien de hiervoor genoemde, nog achter gebleven doorverbinding in Zijpe was het nu voor ons zaak, dat de kabel tussen Zijpe en Zierikzee defect was. Monteur Koster wist zo nodig onder voorwendsel van nettencontrole bij de doorgraving Bettewaarde, Gouweveer te komen en daar onze telefoonkabel te bereiken en te beschadigen.

Toen echter (de kabel gs) van Nieuwerkerk door de Duitsers werd beproefd bleken 2 van de 4 aders nog goed te zijn. 's Avonds om 7 uur kwamen de Duitsers mij vragen hen de weg te wijzen naar Zijpe. Ze gingen toen op pad, ik heb hen gebracht door de dijk langs van Westen en ben daar terug gekeerd. Ik had een bewijsje gehad, dat ik hen de weg had gewezen en nu dus doorgelaten moest worden, want het was sper tijd.

Ik ben monteur Koster op wezen halen en gingen nog eens naar de plaats waar we bij de telefoonkabel konden komen en sneden die nu geheel door, waardoor we zekerheid hadden dat de Duitsers vanaf Zijpe geen verbinding konden krijgen. Een paar dagen later werd mij door de Unterofficier verteld, dat er geen verbinding was te krijgen, de kabel was geheel defect. Het was een gevaarlijk karweitje, want de kans dat een patrouille langs kwam bestond vanzelf, terwijl we met een zaklichtje moesten werken, doch dit goed hadden afgeschermd.

Op de terugreis passeerden we aan het Sas een schildwacht, welke ons aanhield, doch ons waarschijnlijk voor Weermachtsarbeiders aanzag. Want op de vraag: 'Wohin' kwam van mij het antwoord: 'Nach Zierikzee' en konden we zonder papieren te laten zien weer door.

Hoewel het nu voor ons weer goed was afgelopen, was nu helaas de kans op een telefoonverbinding met St-Philipsland definitief verkeken. Over een draadloos zendapparaat beschikten wij ook niet, want daar was Verhoeff indertijd mee op weg geweest van Middelharnis naar Zierikzee, doch had dit door scherpe Duitse controle op de Sloedam achter moeten laten. Gevaarlijk is ook altijd geweest bij ons werk de nieuwsgierigheid en babbelzucht van een deel van het publiek. Hoewel ze het niet bedoelden, zouden ze ons, als we zelf niet uitermate voorzichtig waren geweest, gauw aan de galg gekletst hebben.

Zo was ook al opgemerkt, dat ik druk bij ir. Swaters kwam en werd het al nodig dat ir. Swaters de sleutel van mijn achterdeur had om door de Hoogen Molenstraat binnen te kunnen komen. Enfin het is gelukkig goed afgelopen. Wat heb ik vooral de laatste tijd weer naar de verbinding verlangd. Ook gedurende de beschietingsperiode had ik zo graag er op willen wijzen, dat het nuttig effect voor de geallieerden zo gering was, ten opzichte van de slachtoffers en de schade voor de burgerij.

Toch zou het hoogstwaarschijnlijk weinig hebben gebaat, want de Belgische verkenningsofficier had mij in november al duidelijk gezegd: 'Jullie zitten aan het front en daar hoort nu eenmaal artillerievuur te zijn".

Vooral is mij vele malen opgevallen dat de Duitsers het eerst begonnen te schieten, terwijl de uitkijkpost op de Sint Lievensmonstertoren ook een vanzelfsprekend object was om te beschieten, evenals de Duitse bootjes in de haven. Vandaar dat ik er altijd sterk tegenop kwam wanneer het schieten door de geallieerden soms zeer scherp werd bekritiseerd. Laten we vooral nooit de ellende vergeten, welke wij onder de Duitse terreur gedurende de bezettingsjaren hebben moeten doorstaan.

Ik wil dit relaas over onze spionnagedienst besluiten met nog eens de namen te noemen van hen welke hier een grote rol in hebben gespeeld.

In de eerste plaats ir.Swaters, onze Districtscommandant, welke zeer veel gegevens heeft verzameld, waarbij een groot deel van het Waterstaat- en Polderpersoneel hem zeer ten dienste is geweest, en er kon geen verandering van de Duitse stellingen plaats hebben of het kwam hem ter ore.

Dan L.Verdoorn welke alles van Zijpe en Bruinisse wist door te geven wat steeds precies klopte.

Wijlen M.K. v.d. Beek niet te vergeten, welke regelmatig door de ondergedoken Armeense officier alles uit Haamstede en Renesse kwam te weten, waarbij de chauffeur Straayer voor het contact zorgde.

In Brouwershaven wijlen J.Verhoeff, en Wisse, welke van daar zeer veel hebben doorgegeven, speciaal ook de verbinding Brouwershaven-Ouddorp.

Schelfhout in Renesse.

Joost Ringelberg te Zierikzee had de Armeense officier in huis en heeft verder ook belangrijk werk voor de OD verricht.

Verseur te Renesse en J. Kloet in Brouwershaven waren steeds aan onze telefoon voor het doorgeven te vinden.

En dan nog onze berichtgevers zonder dat ze er zelf erg in hadden, doordat wij steeds luisterden naar wat men vertelde, en dit ook na grondige controle op de juistheid door geven aan de geallieerden.

En dan mogen we de vrouwen niet vergeten, de vrouwen van allen, welke bij de spionnage en het andere ondergrondse werk waren betrokken. De een wist er vanzelf meer van dan de ander, doch allen begrepen toch wel, dat hun mannen bij gevaarlijk werk waren betrokken en allen hebben meermalen daarvoor in angst gezeten, terwijl hun zwijgzaamheid ons werk zo goed kon doen slagen.

Hiermee eindig ik mijn verslag en spreek de hoop uit, dat over de hele wereld nu een zodanige vredesstemming komt, dat wij nimmermeer dit werk hoeven te verrichten en dat ons land spoedig de ernstige gevolgen van deze oorlog te boven mag komen.

Laten we ook nimmer de gevallenen voor ons Vaderland vergeten en steeds bedenken, dat voor hun nagelaten betrekkingen goed gezorgd moet worden.

H. Minkema


UITLEIDING




Minkema heeft veel verdriet gekend.
Hij moest al vroeg zijn vrouw missen.

.





Zijn tweede vrouw plaatste deze advertentie
in de Zierikzeesche Nieuwsbode van 25 februari 1952.







In de Zierikzeesche Nieuwsbode stond het bovenstaande herdenkingsartikel.







Ook het tweede artikel spreekt vol dankbaarheid
over de betekenis van Hindrik Minkema.



Het verslag is spannend. Naast het verhaal van de Tien van Renesse, staat de telefoonverbinding met de geallieerden centraal. De Duitsers hebben alles in het werk gesteld om erachter te komen of Minkema iets te maken had met een geheime telefoonverbining.

Gelukkig is de verbinding niet verraden, ook niet door Jan Verhoeff en Menke van der Beek, die als de enigen van de Tien op de hoogte waren: "Van onze telefoonverbinding wisten alleen V.d. Beek en Verhoeff; de anderen wisten wel dat er verbinding was, doch dachten dat het met radio was. Ook op dit punt hebben allen zich als ware helden en mannen van karakter gedragen, ze hebben aan de Duitsers geen enkele naam genoemd."

Minkema vertelt hoe nieuwsgierig sommigen waren: "Ook mocht er met het oog op contraspionnage te St-Philipsland tegen het publiek niet over gesproken worden. Zeer vele malen is hier mij gevraagd of ik nog wel eens iets van de andere kant hoorde en evenveel malen moest ik met een stalen gezicht antwoorden, dat daar natuurlijk geen sprake van was, want dat de telefoonverbinding met St-Philipsland reeds lang verbroken was. Sommigen waren zelfs zo nieuwsgierig, dat ze het niet bij eenmaal vragen lieten en er later wel eens op terug durfden komen. Alleen de directe berichtgevers wisten ervan en andere leden van de O.D., welke daarbuiten stonden kwamen ook niets te weten. Zouden wij de hiervoor genoemde veiligheidsmaatregelen niet hebben genomen, dan zou ik reeds lang hebben gehangen."


Het belangwekkende verslag van Minkema is geschreven vanuit zijn perspectief.
In de volgende clip voeg ik nog een aantal feiten toe: Waarom kwamen de geallieerden de Tien van Renesse ophalen?

De clip is opgenomen door Tjeerd Muller.





UITLEIDING

Tot mijn verrassing kreeg ik door een attente Egbert van Toledo een column toegestuurd over Hindrik Minkema. De schrijver is dr.Huib Uil, archivaris te Zierikzee. Het artikel geeft een goed overzicht van het leven van Minkema. Daarom heb ik Huib gevraagd of ik het een plaats mag geven in dit hoofdstuk. Die toestemming ontving ik, waarvoor hartelijk dank!

COLUMN OVER MINKEMA DOOR DR HUIB UIL

gepubliceerd in Wereldregio van 8 december 2017

Markante Schouwen-Duivelanders

H. Minkema (1897-1952)

Op 10 december 1944 vond een huiveringwekkende gebeurtenis plaats. Negen verzetsmannen werden door de Duitse bezetter opgehangen. Het lijk van de tiende werd de dag erop opgehangen. Zij maakten deel uit van een groep van zeventien die probeerden te ontsnappen naar het bevrijde Noord-Beveland. De tien werden daarbij gevangen genomen en veroordeeld tot deze barbaarse straf.

De man die een cruciale rol speelde bij de poging om te ontsnappen, was H. Minkema. Hij toonde in die dagen grote moed. Minkema maakte gebruik van de bedrijfstelefoon van de electriciteitsmaatschappij waarvan de Duitsers geen weet hadden. Minkema had daardoor contact met het bevrijde Sint Philipsland en via die weg werd de poging van de geallieerden voorbereid om een boot vanuit Colijnsplaat te sturen om de mannen op te halen. Het mislukte jammerlijk.

Hindrik Minkema werd geboren in Mijdrecht. Voor zijn komst naar Zeeland werkte hij bij de Provinciale Noord-Brabantse Electriciteits Maatschappij en het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf in Egmond aan Zee. In 1927 volgde zijn benoeming bij de Provinciale Zeeuwse Electriciteits Maatschappij (PZEM) voor het rayon Zeeuws-Vlaanderen.

Minkema kwam al snel naar Schouwen-Duiveland voor de aanleg van het electriciteitsnetwerk dat in 1930 in werking trad. Aanvankelijk was Brouwershaven zijn standplaats maar al snel was dat Zierikzee. Hij werkte en woonde in het pand Havenplein 3, dat tevens het kantoor van de PZEM was. Hij klom op van Opzichter tot Technisch Hoofdambtenaar 1e klas.

In zijn werk werd hij trouw ter zijde gestaan door zijn echtgenote Adriana van Verre, die kookcursussen gaf om de huisvrouwen vertrouwd te maken met electrisch koken. Onverwachts overleed zij in 1937. Drie jaar later hertrouwde hij met Nelly van Alphen. Beide huwelijken bleven kinderloos. Op Schouwen-Duiveland was Minkema het gezicht van de PZEM, uit te spreken als: Peezum. Hij werd bestuurslid van de Vereniging Ambachtsschool en was voor het vrijzinnige deel notabel bij de Hervormde gemeente.

Het aandeel van Minkema in het verzet was uiterst belangrijk. Tot 3 januari 1945, toen de verbinding verbroken werd, bleef de bedrijfstelefoon in tact en konden de geallieerden op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen. Dankzij die inlichtingen konden de geallieerden, tot wanhoop van de Duitsers, gericht schieten en bombarderen. Ook werden de Duitse plannen voor een tegenaanval doorgegeven. Minkema, hoewel verdacht, bleef buiten schot. De geallieerden besloten, ondanks de aandrang vanuit het verzet, het eiland niet aan te vallen omdat de prioriteiten elders werden gelegd.

Na de oorlog trad Minkema naar voren als een van de belangenbehartigers van het voormalige verzet. Hij werd onder meer voorzitter van de afdeling van de Gemeenschap Oud Illegale Werkers Nederland en afdelingsvoorzitter van de Stichting 1940-1945. Minkema was redactielid van de 'Vrije Stemmen', het blad dat de verboden Zierikzeesche Nieuwsbode verving. Ook werd Minkema lid van de noodgemeenteraad. In de eerste vergadering viel hij burgemeester Schuurbeque Boeije aan over diens houding tijdens de oorlog en las als bewijs brieven voor. In zijn kritiek bleef hij echter alleen staan en de burgemeester beriep zich er onder meer op dat hij tot tweemaal toe tevergeefs ontslag had gevraagd. Voor een benoeming in de gemeenteraad - Minkema was lid geworden van de toen opgerichte Partij van de Arbeid - bedankte hij.

Toen op 10 december 1945 een plaquette werd onthuld ter nagedachtenis van Menke Koos van der Beek, een van de 'Tien van Renesse', werd namens het verzet gesproken door Minkema. Van der Beek was politieagent en daarom werd de steen aangebracht in de gevel van het politiebureau, naast het stadhuis.

De oorlogsjaren hadden Minkema's gezondheid geknakt. Ook was er frustratie over de behandeling van de verzetsmensen. Hij ging per 1 januari 1952 vervroegd met pensioen maar overleed reeds op 23 februari van dat jaar.

Huib Uil, zaterdag 9 december 2017





H.Minkema belt via de geheime verbinding met de geallieerden.

Ik ben blij met deze fraaie foto.

Dank Huib Uil.
.